Sinds 1 januari 2004 bestaat in de vennootschapbelasting de zogeheten thincapregeling, die bij een teveel aan vreemd vermogen ertoe kan leiden dat een dochtervennootschap niet alle rente van leningen van verbonden lichamen in aftrek kan brengen. De thincapregeling is ook van toepassing op een grensoverschrijdende groep.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof Den Bosch heeft onlangs in deze zin beslist. Het hof stelde vast dat de wetsbepaling weliswaar verwijst naar het Nederlandse groepsbegrip in het Burgerlijk Wetboek, maar dat de wetsgeschiedenis van de thincapregeling en een arrest van de Hoge Raad uit 2011 op een ruimer toepassingsbereik duiden. De procedure betrof een in Nederland gevestigde bv waarvan alle aandelen werden gehouden door een Belgische bevak (beleggingsvennootschap met vast kapitaal). De bv had per saldo een zodanige schuld aan de bevak, dat volgens de thincapregeling sprake was van een te veel aan vreemd vermogen en niet alle rente aftrekbaar was.
Sinds 1 januari 2004 bestaat in de vennootschapbelasting de zogeheten thincapregeling, die bij een teveel aan vreemd vermogen ertoe kan leiden dat een vennootschap niet alle rente van leningen van verbonden lichamen in aftrek kan brengen. In ons nieuwsbericht van 16 november 2009 hebben we in hoofdlijnen de thincapregeling weergegeven. De thincapregeling is slechts van toepassing als de vennootschap deel uitmaakt van een groep in de zin van het Burgerlijk Wetboek met andere rechtspersonen en vennootschappen. Het Burgerlijk Wetboek definieert een groep als ‘een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden’. Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of de thincapregeling ook van toepassing is op een grensoverschrijdende groep. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een in Nederland gevestigde bv had in 2005 een schuld aan een in België gevestigde bevak (beleggingsvennootschap met vast kapitaal). De bevak hield alle aandelen in de bv. De bv was tezamen met twee andere buitenlandse dochtervennootschappen opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de bevak over 2005. De bv had per saldo een zodanige schuld aan de bevak, dat volgens de thincapregeling sprake was van een te veel aan vreemd vermogen waardoor niet alle rente aftrekbaar was. De bv was het niet eens met de renteaftrekbeperking en voerde daartoe diverse gronden aan.
De bv stelde allereerst dat de thincapregeling niet van toepassing was, omdat ze geen onderdeel uitmaakte van een groep als bedoeld in de thincapregeling. Ook zou de regeling in strijd zijn met het beginsel van vrijheid van vestiging volgens het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Ten slotte stelde de bv dat de renteaftrekbeperking in strijd kwam met de Rente- en royaltyrichtlijn (Richtlijn).
Hof Den Bosch erkende dat de wetsbepaling over de thincapregeling naar het Nederlandse groepsbegrip in het Burgerlijk Wetboek verwijst. Echter de wetsgeschiedenis van de thincapregeling en een arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011 duiden naar het oordeel van het hof op een ruimer toepassingsbereik.
De bv stelde vervolgens dat geen sprake was van een groep, omdat de betrekkingen tussen (en de activiteiten van) de verschillende vennootschappen niet de daarvoor benodigde kenmerken (organisatorische verbondenheid) voor een groep bezaten. Het hof merkte hierover op dat de consolidatieregels in België op het punt van het groepsbegrip niet anders zijn dan in Nederland. Verder bleek dat een externe accountant van de bevak de bv in de geconsolideerde jaarrekening van de bevak had meegenomen. Reeds om deze reden zag het hof aanleiding om uit te gaan dat de bv tot deze groep behoorde. Dit uitgangspunt lijdt echter uitzondering als de geconsolideerde jaarrekening onmiskenbaar in strijd zou zijn met de geldende regels, maar de bv had niet aannemelijk gemaakt dat dat het geval was.
Wat betreft de gestelde strijdigheid met het beginsel van vrijheid van vestiging uit het VWEU merkte het hof op dat de thincapregeling geen onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse concerns. Van een belemmering van de vrijheid van vestiging is daarom geen sprake. De bv voerde vervolgens nog enige andere argumenten aan voor haar standpunt, maar het hof vond deze om uiteenlopende redenen niet steekhoudend.
Tenslotte kwam de gestelde strijdigheid met de Rente- en royaltyrichtlijn aan de orde. Het hof merkte daarover op dat deze richtlijn juridische dubbele heffing op rentebetalingen beoogt tegen te gaan, waarbij de bronstaat afziet van het heffen van een bronbelasting over de rentebetalingen. Het hof was van oordeel dat de werkingssfeer van de Richtlijn zich niet uitstrekt tot aftrekbeperkingen van rente. Zelfs al zou dat laatste wel het geval zijn, dan had het beroep op de Richtlijn nog geen effect. De bevak betaalde in België vanwege het speciale bevak-regime aldaar geen vennootschapsbelasting over rente. Daardoor was geen sprake van economische dubbele heffing. Het hof verklaarde daarop het hoger beroep van de bv ongegrond.