Het inkopen van productiemiddelen uit het buitenland kan zo voordelig lijken. Wanneer het betekent dat productiemiddelen, grondstoffen en halffabricaten zonder onderzoek zo goedkoop mogelijk in lage lonenlanden worden ingekocht, kan men echter bedrogen uitkomen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Productiekosten zijn in Aziatische landen beduidend lager dan in de westerse regio. Fabrikanten aldaar kunnen hun producten daarom tegen lagere prijzen verkopen. Innovatieve productieprocessen hebben de kwaliteit van de producten de laatste jaren voorts sterk verbeterd. Het kan dan ook verstandig zijn om producten uit Azië te betrekken. Maar dat kan ook nadelig uitpakken.
De Europese Unie heeft sinds 1971 ontwikkelingslanden gesteund door geen douanerechten te heffen op producten die in die landen worden geproduceerd. Het stelsel van regelingen dat hiervoor is opgezet, heet het Algemeen Preferentieel Systeem (‘APS’). Daarin is onder meer bepaald voor welke landen en producten de regeling geldt en aan welke criteria producten moeten voldoen om als van oorsprong uit het desbetreffende land aangemerkt te kunnen worden. In zijn algemeenheid geldt dat de producten geheel en al verkregen moeten zijn in het betreffende land, althans daar in voldoende mate bewerkt moeten zijn.
Een importeur moet dit kunnen bewijzen als hij bij de invoer aanspraak wil maken op het preferentiële tarief. Daarom geven door de EU geaccepteerde instanties in het productieland op aanvraag van de fabrikant/exporteur certificaten van oorsprong ‘Form A’ af. De importeur moet het certificaat van oorsprong vervolgens bij de invoeraangifte overleggen.
So far, so good. De importeur heeft goedkoop ingekocht en tevens geen douanerechten betaald. Soms gaat het echter mis.
De oorsprongsregels zijn namelijk ingewikkeld. Zo is dameskleding geproduceerd in Bangladesh uit weefsel vervaardigd in India van oorsprong uit Bangladesh als de waarde van het Indiase weefsel niet meer dan 40% van de verkoopprijs uitmaakt.
In zo’n geval ligt een discussie over de kostprijsberekening van de kleding op de loer. Hoewel de Nederlandse importeur meestal geen inzicht heeft in de kostprijsberekening, draagt hij wel het risico voor het bij de invoer toegepaste preferentieel tarief. Indien het onderzoeksbureau van de Europese Commissie (‘OLAF’) concludeert dat het Indiase weefsel meer dan 40% van de verkoopprijs van de kleding uitmaakt en de kleding dus niet de oorspong Bangladesh heeft verkregen, zal de Nederlandse douane de niet-betaalde douanerechten – nu 12% – alsnog navorderen. De importeur kan het nagevorderde bedrag niet meer in zijn verkoopprijs doorberekenen en blijft met de schade zitten.
Een andere valkuil betreft ten onrechte afgegeven oorsprongscertificaten. Dit probleem doet zich voor als de exporteur een certificaat aanvraagt en verkrijgt, terwijl hij en de medewerker van de afgevende instantie weten dat de kleding niet aan de oorsprongseisen voldoet. Het certificaat is weliswaar afgegeven door de bevoegde instantie, maar ten onrechte. Ook in zo’n geval volgt navordering.
Als de importeur te goeder trouw is en kan aantonen dat de Bengalese medewerker heeft geweten dat de kleding niet voldeed aan de oorsprongscriteria, kan navordering alsnog worden voorkomen. De EU wetgever heeft voor dergelijke gevallen een uitzondering gemaakt. Importeurs te goeder trouw moeten kunnen vertrouwen op oorsprongscertificaten afgegeven door bevoegde instanties.
Tot slot komt het voor dat fraudeurs producten verkopen en daarbij valse certificaten van oorsprong leveren. Voorheen was een vals certificaat nog wel met het blote oog te ontdekken. Tegenwoordig gebruikt zelfs de douane geavanceerde technieken om te kunnen vaststellen of een certificaat vals is. Ook bij valse oorsprongscertificaten zal de douane tot navordering overgaan. Dat is mogelijk tot drie jaar na de aanvaarding van de invoeraangifte. De importeur te goeder trouw betaalt het gelag. Het is vaste rechtspraak dat zo’n geval tot het normale ondernemersrisico behoort.
De geschetste doemscenario’s moeten inkopers er niet van weerhouden om zaken te doen in lage lonenlanden. Innovatie ten aanzien van inkoopbeleid kan aantrekkelijk zijn. Het is echter zaak daarbij goed geïnformeerd te werk te gaan en zo nodig (ter plaatse) nader onderzoek te (laten) doen. Anders kan goedkoop zo duurkoop worden.
mr. André Jansen, Kneppelhout & Korthals