Als een ondernemer-natuurlijk persoon een bedrijfsmiddel niet langer meer voor de onderneming gebruikt, moet hij dit vermogensbestanddeel naar zijn privévermogen overbrengen tegen de waarde in het economische verkeer (wev) op dat moment. Voor een tot het ondernemingsvermogen behorende woning die de ondernemer met zijn gezin bewoont, is de wev de waarde in verhuurde staat. Zelfbewoning betekent in beginsel dus waardedruk. Dat kan onder omstandigheden zelfs een boekverlies opleveren voor de onderneming. Echter, dit verlies is niet het hele fiscale plaatje. Een ondernemer moet namelijk jaarlijks voor het privégebruik van de woning een onttrekking in aanmerking nemen en de huurwaarde van de woonruimte bij de winst uit onderneming tellen. Hof Den Bosch heeft dit onlangs in navolging van een arrest van de Hoge Raad uit 2000 beslist.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Als een ondernemer-natuurlijk persoon een bedrijfsmiddel niet langer meer voor de onderneming gebruikt, moet hij dit vermogensbestanddeel naar zijn privévermogen overbrengen tegen de waarde in het economische verkeer (wev) op dat moment. Voor een tot het ondernemingsvermogen behorende woning die de ondernemer met zijn gezin bewoont, is de wev de waarde in verhuurde staat. Zelfbewoning betekent in beginsel dus waardedruk. Dat kan onder omstandigheden zelfs een boekverlies opleveren voor de onderneming. Echter, dit verlies is niet het hele fiscale plaatje. Een ondernemer moet namelijk jaarlijks voor het privégebruik van de woning een onttrekking in aanmerking nemen en de huurwaarde van de woonruimte bij de winst uit onderneming tellen. Hof Den Bosch heeft dit onlangs in navolging van een arrest van de Hoge Raad uit 2000 beslist.
De procedure was vereenvoudigd weergegeven als volgt. Een accountant bewoonde op 1 januari 2004 met zijn gezin een woning. In 2004 startte hij de accountantspraktijk in de woning die hij daartoe uitbreidde. De gehele woning rekende hij tot het ondernemingsvermogen en waardeerde deze op € 600.000. In 2006 vestigde hij zijn accountantspraktijk in een extern kantoorpand. De woning bracht hij over naar zijn privévermogen tegen waarde in bewoonde staat ad € 390.000. Rekening houdend met investeringen en afschrijvingen over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 maakte de onderneming op het pand een boekverlies van € 215.879. De inspecteur accepteerde dit niet en stelde dat de accountant het pand op 1 januari 2004 ook op de waarde in bewoonde staat had moeten waarderen (met de zelfde mate van waardedruk door zelfbewoning: 35%) waardoor het boekverlies vrijwel nihil zou zijn. Rechtbank Breda was het daar vrijwel geheel mee eens. De accountant ging in hoger beroep bij Hof Den Bosch.
Hij stelde voor het hof dat het binnen de ‘totaalwinstgedachte’ niet mag uitmaken of een ondernemer bij de start van zijn onderneming een woon/praktijkpand koopt in vrij opleverbare staat, daarin gaat wonen en het pand tot zijn ondernemingsvermogen rekent of dat hij dat pand reeds zelf bewoont bij de start van zijn onderneming en vervolgens – na de verbouwing ten behoeve van die onderneming – tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Bij de uiteindelijke staking van zijn onderneming en overbrenging van het woon/praktijkpand naar privé moet in beide gevallen het resultaat behaald met het pand bij de staking even groot zijn.
Het hof wees op een arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2000. Daarin had de Hoge Raad beslist dat als een ondernemer in een pand gaat wonen dat tot zijn ondernemingsvermogen behoort, jaarlijks een onttrekking van het woongenot plaatsvindt. Dat wordt fiscaal rechtgetrokken doordat hij de huurwaarde van de woonruimte tot zijn winst uit onderneming moet rekenen. Daarbij kan niet worden gezegd dat daarnaast een deel van de waarde van het pand aan het ondernemingsvermogen is onttrokken. Uitgaande van dit arrest was het hof het met het standpunt van de accountant eens. In beide situaties wordt de winst verhoogd met de huurwaarde van de woonruimte zodat er geen plaats is voor een nadere correctie van de inbrengwaarde. Het hof stelde daarop de accountant in het gelijk