Het verhuren van een gemeubileerde vakantiewoning op basis van een strak gereguleerde, zakelijke verhuurovereenkomst aan zelfstandig wonende kinderen kan ertoe leiden dat heffing van forensenbelasting van de huiseigenaar achterwege moet blijven. Dat is het geval als de woning gedurende de onverhuurde periode de huiseigenaar zelf of zijn gezin maximaal 90 dagen per jaar ter beschikking staat en waarbij zelfstandig wonende kinderen niet tot het gezin worden gerekend. Dit blijkt uit een onlangs verschenen uitspraak van Rechtbank Den Haag.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Forensenbelasting is een belasting die een gemeente kan heffen als u een gemeubileerde (vakantie)woning in de gemeente bezit. Als extra voorwaarden gelden hierbij dat u geen hoofdverblijf in deze gemeente bezit en u die (vakantie)woning voor uzelf of uw gezin gedurende meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar houdt.
Forensenbelasting is een belasting die een gemeente kan heffen als u een gemeubileerde (vakantie)woning in de gemeente bezit. Als extra voorwaarden gelden hierbij dat u geen hoofdverblijf in deze gemeente bezit en u die (vakantie)woning voor uzelf of uw gezin gedurende meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar houdt.
Het verhuren van een gemeubileerde vakantiewoning op basis van een strak gereguleerde, zakelijke verhuurovereenkomst aan zelfstandig wonende kinderen kan ertoe leiden dat heffing van forensenbelasting van de huiseigenaar achterwege moet blijven. Dit blijkt uit een onlangs verschenen uitspraak van Rechtbank Den Haag.
De procedure betrof een in Frankrijk woonachtige man die eigenaar was van een recreatiewoning. Hij verhuurde de recreatiewoning aan zijn vier kinderen (23 – 33 jaar) die allen zelfstandig in Nederland woonden. Elk van zijn vier kinderen huurde de recreatiewoning gedurende 11 weken per jaar tegen een huurprijs van € 250 per week. Dit was vastgelegd in een huurovereenkomst met de kinderen. Bij de huurovereenkomst behoorde een verhuurschema, waaruit bleek dat de man en zijn echtgenote de recreatiewoning in de maanden januari en december zelf gebruikten. De gemeente legde de man voor het jaar 2011 een aanslag forensenbelasting op van € 2.025. Hij was het er niet mee eens. De zaak kwam voor Rechtbank Den Haag.
De rechtbank was van oordeel dat niet kon worden gezegd dat de kinderen onderdeel uitmaakten van het gezin van de man. Noch in de Verordening, noch in de Gemeentewet was uitleg gegeven aan het begrip ‘gezin’. Daarom nam de rechtbank het spraakgebruik en de definitie in Van Dale woordenboek Nederlandse taal voor zijn oordeelsvorming in aanmerking. Volgens deze taalkundige benadering was geen sprake van een gezin.
Verder was de rechtbank van oordeel dat de gemeente niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van wetsontduiking waarbij belastingbesparing de doorslaggevende reden zou zijn geweest voor het aangaan van de huurovereenkomst. Deze overeenkomst was naar zijn aard en inhoud niet ongebruikelijk. Ook is het niet verboden om een recreatiewoning te verhuren aan de eigen kinderen en gemaakte afspraken hierover schriftelijk vast te leggen. Bovendien was een zakelijke vergoeding afgesproken voor de huur van de recreatiewoning. Op dit punt was naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk verschil met een huurovereenkomst met een derde. Dat de man uiteindelijk had afgezien van invordering van de huur, leidde naar het oordeel van de rechtbank nog niet tot de conclusie dat belastingbesparing het doorslaggevende motief moest zijn geweest voor het aangaan van de huurovereenkomsten.
Het bovenstaande bracht de rechtbank tot de conclusie dat in 2011 de recreatiewoning gedurende minder dan 90 dagen aan de man ter beschikking had gestaan. De aanslag forensenbelasting was daardoor ten onrechte opgelegd.