Bij bestuurdersaansprakelijkheid dient onderscheid te worden gemaakt tussen interne aansprakelijkheid, externe aansprakelijkheid bij faillissement en externe aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Interne bestuurdersaansprakelijkheid
Elke bestuurder is tegenover de vennootschap gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor deze interne aansprakelijkheid is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Buiten faillissement dient dit verwijt door de vennootschap aan haar (voormalige) bestuurder(s) te worden gemaakt. Binnen faillissement kan de curator dit verwijt aan het bestuur maken. Voor het ernstig verwijt gaat de Hoge Raad uit van het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een “maatman” bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.
In dit verband is de mogelijkheid van décharge van het bestuur van belang. Hiertoe is een apart geagendeerd besluit vereist. Décharge heeft alleen interne werking en is niet van belang voor aansprakelijkheid van het bestuur jegens derden. Aan décharge wordt geen ruime werking toegekend. De décharge strekt zich niet uit tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering bekend zijn gemaakt.
Door een deugdelijke décharge doet de vennootschap afstand van interne aansprakelijkheid op haar bestuurder(s) voor de periode waarop de décharge ziet. Dit geldt niet voor derden, maar de curator is er wél aan gebonden.
Externe bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement
Iedere bestuurder is ten opzichte van de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Indien het bestuur niet heeft voldaan aan zijn boekhoud- en/of deponeringsplicht, staat vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder staat dan met 0-1 achter en is in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een redelijke uitleg van deze bepaling meebrengt dat voor het ontzenuwen van het daarin neergelegde vermoeden volstaat dat de aangesproken bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest.
De vordering komt alleen aan de curator toe wegens onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaar voorafgaande aan het faillissement. Een aan de bestuurder verleende décharge staat aan het instellen van de vordering niet in de weg.
Onrechtmatige daadsaansprakelijkheid
Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad van een moeder ten opzichte van schuldeisers van haar dochter is nodig dat de moeder een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden die zij jegens de schuldeisers van de dochter in acht had moeten nemen. Bijvoorbeeld door in te grijpen indien het bestuur van de dochter onrechtmatig jegens schuldeisers dreigt te handelen. Het gaat dus om onrechtmatig nalaten.
Soms gaat het om een zorgvuldigheidsnorm die zich in de eerste plaats tot het bestuur van de dochter richt. Zo geldt de Beklamel-norm (geen verplichtingen aangaan namens de vennootschap in de wetenschap dat deze niet zal nakomen en geen verhaal zal bieden) in de eerste plaats voor bestuurders van de vennootschap.
Voor het succesvol aansprakelijk stellen van de moeder voor schulden van de dochter is vereist dat de moeder op een bepaald moment wetenschap heeft van de benadeling van de schuldeisers. Van belang daarbij is de datum waarop wetenschap van benadeling moet worden aangenomen. Dit is de zogenoemde peildatum. Het vorderingsrecht komt alleen toe aan schuldeisers wier vorderingen ná de peildatum zijn ontstaan. De rechter zal daarvoor een datum kiezen die ten gunste is van degene aan wie het verwijt wordt gemaakt.