Hof Amsterdam heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat een insteller van een trust (settlor) geen box 3-heffing was verschuldigd over het vermogen (ca € 2 mln) dat hij in een trust had ingebracht. Reden hiervoor was dat de settlor niet feitelijk over het trustvermogen kon beschikken alsof het zijn eigen vermogen was. Daardoor was geen sprake van een bezitting voor de box 3-heffing. Deze uitspraak is met name van belang voor de jaren tot en met 2009 aangezien per 1 januari 2010 de fiscale regelgeving rond trusts ingrijpend is gewijzigd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure betrof -vereenvoudigd weergegeven- een onherroepelijke trust die in 1985 was ingesteld naar het recht van Jersey en ook daar was gevestigd. De settlor van de trust was een man die van 1958 tot zijn terugkeer in Nederland in 1998 in hoofdzaak in het buitenland had gewerkt en gewoond. Op het tijdstip van oprichting van de trust was de man inwoner van het Verenigd Koninkrijk. De beheerder van de trust (trustee) was een Ltd. Deze mocht ook de begunstigde(n) van uitkeringen uit de trust aanwijzen maar werd geacht daarbij wel rekening te houden met de wensen van de settlor. De settlor had twee Franse liefdadigheidsinstellingen als zekere begunstigden aangewezen en een natuurlijk persoon. Verder had de settlor in een ‘letter of wishes’ aan de trustee de wens geuit welke handelingen na zijn overlijden met bepaalde vermogensbestanddelen moest worden verricht en hoe de jaarlijkse inkomsten van de trust moesten worden verdeeld.
Bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 betrok de inspecteur het vermogen van de trust in de heffingsgrondslag van de vermogensrendementsheffing van de man. Dit leidde tot een extra box 3-heffing van € 87.001 per jaar. De inspecteur meende dat de man zodanige rechten aan het trustvermogen kon ontlenen dat sprake was van een bezitting in de zin van de vermogensrendementsheffing. Daarnaast voerde hij nog diverse andere argumenten aan waarom tot belastingheffing moest worden overgegaan.
Op basis van feiten (met name de bepalingen van de trustakte en de letter of wishes) en de omstandigheden van het geval was het hof van oordeel dat de man niet over het trustvermogen kon beschikken alsof het zijn eigen vermogen was. Ook de andere argumenten van de inspecteur brachten het hof niet tot een ander oordeel.
Opmerkingen
Deze uitspraak is met name van belang voor de jaren tot en met 2009 aangezien per 1 januari 2010 de fiscale regelgeving rond trusts ingrijpend is gewijzigd. Sindsdien worden trusts en buitenlandse stichtingen fiscaal aangemerkt als afgezonderde particuliere vermogens. Een apv is in beginsel fiscaal transparant (dat wil onder meer zeggen dat het vermogen van een apv aan de insteller(s) van een apv wordt toegerekend) tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.