Hof Den Haag heeft onlangs de uitspraak van Rechtbank Den Haag bevestigd dat een bepaalde samenstel van verhuur- en schenkovereenkomsten recht gaf op een jaarlijkse giftenaftrek, maar -anders dan de rechtbank had beslist- ook leidde tot een (aanvullende) box 3-heffing (vermogensrendementsheffing). De procedure betrof een oudere kunstliefhebber die in 2003 en 2004 met een als algemeen nut beogende instelling (anbi) kwalificerend museum eerdergenoemde overeenkomsten had gesloten.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Hof Den Haag heeft onlangs de uitspraak van Rechtbank Den Haag bevestigd dat een bepaalde samenstel van verhuur- en schenkovereenkomsten recht gaf op een jaarlijkse giftenaftrek, maar -anders dan de rechtbank had beslist- ook leidde tot een (aanvullende) box 3-heffing (vermogensrendementsheffing).
De procedure betrof een oudere kunstliefhebber die in 2003 en 2004 met een als algemeen nut beogende instelling (anbi) kwalificerend museum enkele koop- en verhuurovereenkomsten had gesloten voor de levering en verhuur van kunstwerken. Deze overeenkomsten leidden voor het museum tot betalingsverplichtingen aan de kunstliefhebber, die het museum schuldig bleef. Tegelijkertijd had de kunstliefhebber bij notariële akte twee schenkingsovereenkomsten gesloten voor de duur van vijf jaren of eindigend bij eerder overlijden. De kunstliefhebber en het museum kwamen bij wijze van schuldvernieuwing overeen dat de jaarlijkse verplichting van het museum tot het betalen van de huursom werd omgezet in een geldlening. De kunstliefhebber en het museum waren gerechtigd tot het verrekenen van hetgeen zij van elkaar over en weer te vorderen hadden. De jaarlijkse schenkingen aan het museum en de jaarlijkse aflossing op de leningen door het museum werden onderling verrekend en vielen exact tegen elkaar weg.
De kunstliefhebber stelde zich op het standpunt dat sprake was van een periodieke gift en trok de schenkingen af in de inkomstenbelasting. De inspecteur meende om diverse redenen dat de schenkingen van de kunstliefhebber voor zover deze verrekend waren met te ontvangen huurtermijnen, niet aftrekbaar waren. Zo stelde hij dat sprake was van bruikleen en geen gift en ook dat feitelijk geen vermogensverschuiving tussen de kunstliefhebber en het museum had plaatsgevonden (het wezenskenmerk van een gift). De rechtbank wees deze echter allemaal af. Het hof was het met de rechtbank eens.
De inspecteur had voor het hof nog gesteld dat de waarde van de verhuurde kunstwerken tot het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) moest worden gerekend. Op dit punt was het hof het met de inspecteur eens. Er was sprake van een rendabel maken van bezittingen op een zodanige wijze dat deze bezittingen hoofdzakelijk als belegging dienden. Het hof stelde de waarde van deze kunstwerken vast op de peildata voor de box 3-heffing en bracht de waarde van de periodieke lijfrenteverplichting (periodieke gift) als schuld daarop in mindering. Over dit saldo was de kunstliefheffer aanvullende box 3-heffing verschuldigd.