Het Gerechtshof Den Haag heeft op 25 juni 2013 een 38-jarige man buiten vervolging gesteld, die ervan werd verdacht zich schuldig gemaakt te hebben aan het zoeken van seksueel contact met een kind via internet. Dit noemt men ook wel ‘grooming’. Het Haagse hof heeft zich hierbij over de principiële vraag moeten buigen, of de inzet van een meerderjarige ‘pedolokker’ volgens de wet toelaatbaar is. De man had bezwaar gemaakt tegen de dagvaarding in eerste aanleg.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De verdenking hield in dat de man via een website en een chatbox aan een jongen, van wie hij meende dat hij dertien jaar oud was, een ontmoeting zou hebben voorgesteld met de bedoeling ontuchtige handelingen met die jongen te plegen. De verdachte zou die jongen onder meer seksueel getinte berichten hebben verzonden en hem hebben gevraagd (tegen betaling van een geldbedrag) naar een bepaalde plaats te komen voor een ontmoeting.
In werkelijkheid heeft de verdachte geen contact gehad met een jongen van dertien jaar, maar met een opsporingsambtenaar, een meerderjarige persoon, ook wel aangeduid als ‘pedolokker’. Toen de verdachte op de aan de vermoede minderjarige jongen voorgestelde locatie aankwam, is hij aangehouden.
Het hof heeft de vraag beantwoord of voor ‘grooming’ – artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht – nodig is dat vast komt te staan dat het beoogde slachtoffer van dat feit daadwerkelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, of dat al voldoende is als de intentie van de verdachte door gedragingen erop is gericht een ontmoeting te hebben met een persoon onder de zestien om met hem of haar seksueel contact te hebben. Ofwel: is het van belang dat de opsporingsambtenaar – met wie de verdachte in werkelijkheid contact had – ouder dan zestien jaar was?
Het hof overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ‘grooming’ strafbaar is gesteld met de bedoeling personen beneden de leeftijd van zestien jaar te beschermen. De toenmalige Minister van Justitie heeft bij de besprekingen rondom de totstandkoming van de wet inzake ‘grooming’ gesteld dat als het slachtoffer objectief achttien was, maar de verdachte subjectief dacht dat het om een minderjarige ging, van strafbaarheid geen sprake is. Daaruit volgt volgens het hof dat voor strafbaar handelen voor ‘grooming’ in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht het noodzakelijk is dat het beoogde slachtoffer daadwerkelijk nog geen zestien jaar is. De intenties van de verdachte aangaande de leeftijd van het slachtoffer zijn in dit verband niet doorslaggevend.
Daarom is het hof van oordeel dat in een zaak als de onderhavige niet zal kunnen worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ‘grooming’, zodat de verdachte buitenvervolging gesteld is. De raadkamer van het gerechtshof volgt hiermee de beslissing van de rechtbank.