Ingevolge art. 2:394 lid 3 BW bedraagt de uiterlijke termijn voor publicatie van de jaarrekening dertien maanden na einde boekjaar. Wordt die termijn overschreden, dan staat in faillissement vast dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur. Daarnaast wordt (weerlegbaar) vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Als dat vermoeden niet wordt weerlegd, is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ7189, JIN 2013, 158) is de jaarrekening van Apeldoornse Asbestsanering B.V. (‘AA’) over 2003 gepubliceerd op 28 februari 2005, derhalve 28 dagen te laat. Nadat AA op 17 maart 2005 in staat van faillissement is verklaard heeft de curator haar (middellijk) bestuurders aangesproken. In deze procedure vordert de curator (onder meer) een verklaring voor recht dat zij wegens onbehoorlijke taakvervulling, op grond van art. 2:248 en 2:11 BW, jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort. De curator heeft hierbij een beroep gedaan op voormelde rechtsvermoedens van art. 2:248 lid 2 BW.
De rechtbank heeft de vordering van de curator afgewezen omdat naar haar oordeel sprake zou zijn van een onbelangrijk verzuim. Derhalve kan een onbehoorlijke taakvervulling volgens de rechtbank niet worden aangenomen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de jaarrekening over 2003 op zichzelf tijdig was vastgesteld, en dat de aangesproken bestuurders onweersproken hebben aangevoerd dat de jaarrekening voorheen altijd tijdig door de accountant werd gedeponeerd bij het handelsregister. Echter, met ingang van het boekjaar 2003 verwachtte de accountant dat de bestuurder daarvoor zelf zorg zou dragen. De middellijk bestuurder van AA was hiervan evenwel niet op de hoogte, en had – naar hij stelde – door zijn dyslexie ook niet onderkend de jaarrekening op zijn huisadres te hebben ontvangen ter deponering. Dientengevolge was de jaarrekening in een verhuisdoos beland.
Het hof wijst de vordering van de curator echter alsnog toe. Het heeft daarbij geoordeeld dat de door de rechtbank in aanmerking genomen (voormelde) omstandigheden voor rekening komen van de bestuurder van AA, en dat zij maatregelen had moeten treffen om de nakoming van haar publicatieplicht te waarborgen. Deze maatregelen heeft zij, door blind te vertrouwen op de accountant, onvoldoende genomen. Volgens het hof is daarom geen sprake van een onbelangrijk verzuim, en zijn de bestuurders van AA er bovendien niet in geslaagd het wettelijk vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement te ontzenuwen.
De Hoge Raad stelt voorop dat sprake is van een onbelangrijk verzuim, indien het niet-voldoen aan de boekhoud- en/of publicatieplicht in de omstandigheden van het desbetreffende geval niet erop wijst dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Dit is met name het geval indien voor het verzuim een aanvaardbare verklaring bestaat, aldus de Hoge Raad. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat voor de beantwoording van de vraag of te late publicatie van de jaarrekening kwalificeert als onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, dan wel als onbelangrijk verzuim, beslissend is of de aangevoerde omstandigheden een aanvaardbare verklaring opleveren voor de te late publicatie. Dat die omstandigheden tot de risicosfeer behoren van de bestuurders is daarbij als zodanig niet van belang, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt tot slot dat de door de bestuurders aangevoerde omstandigheden een aanvaardbare verklaring kunnen opleveren (en aldus een onbelangrijk verzuim), ook al behoren die omstandigheden tot de risicosfeer van de aangesproken bestuurders.