Een dga die een lening afloste die zijn bv bij een bank had opgenomen, mocht de regresvordering op zijn bv afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden in een recente uitspraak.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een dga die een lening afloste die zijn bv bij een bank had opgenomen, mocht de regresvordering op zijn bv afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden, aldus Hof Arnhem-Leeuwarden in een recente uitspraak. De zaak luidde als volgt.
Belanghebbende, een dga, bezat alle aandelen in een vennootschap, de bv. In december 2004 verstrekte een bank een lening van 200.000 Euro aan de bv. De dga stelde zich hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die de bv aan de bank had in verband met deze geldlening. Tot zekerheid werd een (tweede) hypotheek van 200.000 euro gesteld op het woonhuis van de dga. Er werd geen overeenkomst van borgtocht gesloten tussen de dga en zijn bv, en de dga had geen vergoeding bedongen ter zake van de door hem verstrekte zekerheden. De bv stelde zelf geen zekerheden.
Nadat in de loop van 2006 achterstanden waren ontstaan in de betaling van rente en aflossingen door de bv, heeft de dga in 2007 tegen finale kwijting een bedrag van 160.000 euro aan de bank betaald ter aflossing van de schuld van zijn bv. In verband hiermee kreeg de dga een regresvordering van 160.000 euro op zijn bv. Daarnaast had de dga in 2007 een rekening-courantvordering van (afgerond) 28.000 euro op zijn bv in verband met het voorschieten van kosten die de bv in dat jaar had gemaakt. De dga wenste beide vorderingen – de regresvordering en de rekening-courantvordering – af te waarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur wees dit af met het argument dat zowel de regresvordering van de dga op zijn bv, als de betaling door de dga van de kosten van de bv een onzakelijk karakter had.
Het hof honoreerde het standpunt van de dga met betrekking tot de regresvordering. De bv en de bank zijn onafhankelijke derden. Het hof achtte aannemelijk dat op het moment waarop de bv de lening bij de bank aanging (2004), geen sprake was van een situatie waarin duidelijk was dat de bv het ontvangen krediet in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen. Op dat moment was dus geen sprake van een onzakelijke lening. Ook de omstandigheid dat geen overeenkomst van borgtocht was gesloten tussen de dga en zijn bv, en de omstandigheid dat de dga geen vergoeding had bedongen ter zake van de door hem verstrekte zekerheden, maken nog niet dat daarmee de overeenkomst van geldlening tussen de bv en de bank een onzakelijk karakter heeft verkregen, aldus het hof. Volgens het hof brengt dit oordeel met zich dat de regresvordering van de dga op zijn bv evenmin een onzakelijk karakter had, zodat de dga deze vordering mocht afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden (box 1).
Het hof wees het standpunt van de dga met betrekking tot de rekening-courantvordering echter af. Gelet op de solvabiliteits- en liquiditeitspositie van de bv ten tijde van de betalingen door de dga ten behoeve van zijn bv in 2007, was het op dat moment al duidelijk dat de bv niet tot terugbetaling in staat zou zijn, aldus het hof. Volgens het hof brengt dit oordeel met zich dat de rekening-courantvordering van de dga op zijn bv wel een onzakelijk karakter had, zodat de dga deze vordering niet mocht afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden.
ECLI:NL:GHARL:2014:36