De rechtbank Den Haag, met als zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft vandaag uitspraak gedaan in twee kinderpardonzaken. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had geweigerd om de kinderen uit Ivoorkust en Armenië en hun gezinnen een verblijfsvergunning te verlenen op basis van het kinderpardon. De rechtbank heeft het beroep dat de ouders en kinderen daartegen hadden ingesteld, ongegrond verklaard.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Ivoriaanse jongen
De jongen uit Ivoorkust werd in februari 2004 in Nederland geboren. Zijn moeder was in augustus 2002 Nederland binnengekomen. Zij heeft verschillende asielaanvragen ingediend, maar dit heeft niet geleid tot een verblijfsvergunning. In april vorig jaar heeft de jongen, mede voor zijn moeder en halfbroer, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in het kader van de kinderpardonregeling. De staatssecretaris wees deze aanvraag af, omdat het gezin zich langer dan drie maanden aan het toezicht van de rijksoverheid had onttrokken tijdens hun verblijf in Nederland. Bovendien heeft de moeder drie verschillende namen en geboortedata en twee verschillende nationaliteiten gebruikt in asielprocedures.
Armeens meisje
De ouders van het Armeense meisje kwamen in maart 2007 Nederland binnen. Het meisje werd in december van dat jaar in Nederland geboren. Het gezin doorliep verschillende asielprocedures, zonder dat dit tot een verblijfsvergunning leidde. In maart 2013 diende het meisje, mede voor haar ouders en jongere zusje, een aanvraag in tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van de kinderpardonregeling. Omdat het gezin zich echter langer dan drie maanden aan het toezicht van de rijksoverheid heeft onttrokken, wees de staatssecretaris dit af.
Verschillende instanties
Om in aanmerking te komen voor de kinderpardonregeling moet een kind voldoen aan verschillende voorwaarden. Zo moeten vreemdelingen tijdens hun verblijf in Nederland onder meer in beeld blijven bij de rijksoverheid. Dit houdt in dat een vreemdeling zich niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden onttrokken mag hebben aan het toezicht van de IND, COA, Dienst Terugkeer & Vertrek, Nidos of de Vreemdelingenpolitie. De kinderen maakten bezwaar tegen deze voorwaarde, omdat daarin onderscheid gemaakt wordt tussen vreemdelingen die contact hebben gehad met deze instanties en vreemdelingen die contact hebben gehad met andere overheidsinstanties.
Onderscheid toegestaan
De rechtbank vindt dat de staatssecretaris dit onderscheid mocht maken, omdat de genoemde overheidsinstanties er zijn om het toezicht op vreemdelingen te houden, zodat ook kan worden vastgesteld of een vreemdeling steeds in Nederland heeft verbleven.
Ook het argument van de kinderen dat niet zij, maar hun ouders zich hadden onttrokken aan het toezicht, trof geen doel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de gedragingen van ouders ook aan de kinderen mocht toerekenen, omdat in de kinderpardonregeling het kerngezin centraal staat.
ECLI:NL:RBDHA:2014:10476, ECLI:NL:RBDHA:2014:10481