De Nederlandse Staat mag 2 uit Rwanda afkomstige personen, die verdacht worden van genocide, naar Rwanda uitleveren. Dat heeft het gerechtshof Den Haag vandaag bepaald. De voorzieningenrechter van de rechtbank had eerder de uitlevering verboden, maar het hof heeft in hoger beroep anders beslist.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In Rwanda heeft in 1994 genocide (volkerenmoord) plaatsgevonden. Zo’n 800.000 Tutsi’s zijn daarbij om het leven gebracht. De Rwandese autoriteiten verdenken 2 uit Rwanda afkomstige personen van betrokkenheid bij de genocide. Het gaat om 2 mannen die in Nederland met hun gezinnen wonen. De Rwandese autoriteiten hebben Nederland om uitlevering van deze verdachten gevraagd, omdat zij hen in Rwanda willen vervolgen.
Nadat de Rwandese autoriteiten de garantie hadden gegeven dat de verdachten een eerlijk proces zullen krijgen, heeft de minister van Veiligheid en Justitie besloten hen uit te leveren. De verdachten hebben hierop in kort geding gevorderd dat de Staat wordt verboden hen uit te leveren. Volgens de verdachten hebben de door Rwanda gegeven garanties geen waarde en is het een illusie te denken dat zij een eerlijk proces zullen krijgen. Zij zouden als tegenstander van het huidige regime in Rwanda een politiek proces krijgen en hun leven zou gevaar lopen indien zij aan Rwanda zouden worden uitgeleverd. Ook zouden zij een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling. Bovendien vinden de verdachten dat door uitlevering inbreuk zal worden gemaakt op hun gezinsleven, omdat hun gezinnen in Nederland achter zullen blijven. Om al deze redenen zou uitlevering in strijd zijn met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft de uitlevering verboden. Naar zijn oordeel zouden de beide verdachten in Rwanda geen eerlijk proces krijgen, omdat zij in Rwanda niet zouden kunnen worden verdedigd door een goede advocaat. De Staat heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het Haagse hof oordeelt in hoger beroep dat de verdachten wel aan Rwanda mogen worden uitgeleverd. Het hof acht van belang dat uitgeleverde personen die van genocide worden verdacht in Rwanda zullen worden berecht volgens een speciale procedure, die meer waarborgen kent dan de normale strafzaken. Het hof is van oordeel dat er geen goede grond is voor de vrees dat de verdachten in Rwanda geen gebruik zullen kunnen maken van adequate rechtsbijstand door een advocaat. Er is een lijst opgesteld van 68 Rwandese advocaten die bereid en in staat zijn de verdediging van genocideverdachten op zich te nemen tegen de door de Rwandese autoriteiten verstrekte vergoeding voor verdachten die geen eigen advocaat kunnen betalen. Uit deze lijst zullen de verdachten kunnen kiezen.
Er zijn daarnaast geen aanwijzingen dat de verdachten in Rwanda moeten vrezen voor hun leven of een onmenselijke behandeling. Ook acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de verdachten door de Rwandese autoriteiten als tegenstander van het huidige regime worden beschouwd en daarom een politiek proces zullen krijgen. Ten slotte acht het hof de inbreuk op het gezinsleven van de verdachten, hoewel die hen en hun gezinnen hard zal treffen, toch gerechtvaardigd door de ernst van de misdrijven waarvan zij worden verdacht. In het algemeen heeft het ook de voorkeur dat verdachten van genocide worden berecht in het land waar de genocide heeft plaatsgevonden.