Het ontwerp-wetsvoorstel strafbare ambtsdragers en ambtenaren voegt aan artikel 51 Wetboek van Strafrecht een vierde lid toe op grond waarvan strafvervolging kan worden ingesteld tegen personen die opdracht hebben gegeven tot of feitelijk leiding hebben gegeven aan een verboden gedraging, indien het strafbaar feit is begaan door een publiekrechtelijke rechtspersoon die daarvoor niet kan worden vervolgd.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voorgesteld wordt verder om de bestaande strafuitsluitingsgronden uit te breiden door in artikel 42 Wetboek van Strafrecht – in aanvulling op de in deze bepaling reeds neergelegde strafuitsluitingsgrond dat het feit wordt begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift – op te nemen dat hij die een feit begaat ter uitvoering van een bij de wet opgedragen publieke taak, niet strafbaar is.
Advies
De NVvR kan zich vinden in de uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheidsfunctionarissen.
De NVvR constateert dat het ontwerp-wetsvoorstel niet beoogt wijziging te brengen in de bestaande strafrechtelijke immuniteiten van publiekrechtelijke rechtspersonen. Derhalve blijft het in de rechtspraak gegroeide onderscheid (vergelijk de Vliegbasis Volkel- en Pikmeer-arresten) bestaan, waarbij de Staat en zijn organen buiten elke strafrechtelijke aansprakelijkheid blijven en de andere overheden slechts van strafrechtelijke aansprakelijkheid gevrijwaard blijven wanneer de desbetreffende gedragingen naar hun aard en gelet op het wettelijke systeem niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak. Dit verschil blijft moeilijk verklaarbaar indien het naar hun aard om precies dezelfde activiteiten gaat. Ook indien men de staatsrechtelijke bezwaren tegen een strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Staat zelf deelt, is het mogelijk de strafrechtelijke aansprakelijkheid te leggen bij de betreffende ministeries of diensten. Dat deze geen rechtspersoonlijkheid hebben, behoeft op zich geen bezwaar te zijn.
In het ontwerp-wetsvoorstel wordt geen onderscheid gemaakt tussen bestuurders (politieke functionarissen) en ambtenaren. Dat lijkt de NVvR op zichzelf juist. De vraag is wel, hoe ver de mede-aansprakelijkheid van zulke functionarissen zich uitstrekt. De rechter kan in dit soort strafzaken voor de delicate vraag komen te staan in hoeverre bestuurders (politieke functionarissen) verantwoordelijk zijn voor de overheidsdienst aan het hoofd waarvan zij staan. De NVvR zou het daarom op prijs stellen, wanneer de kwestie van de (getrapte) aansprakelijkheid in de memorie van toelichting iets nader zou worden uitgewerkt.
In verband hiermee vraagt de NVvR ook aandacht voor de gevolgen van de handhaving van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid in de door dit ontwerp-wetsvoorstel bestreken strafzaken. Deze aanwijzingsbevoegdheid kan in het huidige ontwerp-wetsvoorstel tot een precaire situatie leiden, wanneer besloten moet worden over het wel of niet vervolgen van bestuurders (politieke functionarissen), ambtenaren of publiekrechtelijke rechtspersonen. Zo een afzonderlijke wettelijke bepaling niet opportuun wordt geacht, kan het verhelderend werken wanneer in de memorie van toelichting wordt uiteengezet hoe in dit type zaken de aanwijzingsbevoegdheid door de minister wordt uitgeoefend.
De NVvR acht de voorgestelde uitbreiding van artikel 42 Wetboek van Strafrecht overbodig en te ver gaand. In het geval dat een bepaalde gedraging van een publiekrechtelijke rechtspersoon om feitelijke en/of juridische redenen noodzakelijk wordt geacht, maar desalniettemin strijd oplevert met een (andere) wettelijke bepaling, kan een beroep op de strafuitsluitingsgrond overmacht in de zin van noodtoestand uitkomst bieden. Dat deze strafuitsluitingsgrond van toepassing kan zijn op feiten en omstandigheden die ook in het kader van artikel 42 Wetboek van Strafrecht strafuitsluitend werken, behoeft volgens de NVvR – anders dan in de ontwerp-memorie van toelichting wordt opgemerkt – geen probleem te zijn. Er is immers geen reden om aan te nemen dat aan het belang dat bij de wet opgedragen publieke taken kunnen worden uitgevoerd, bij de belangenafweging in het kader van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand geen bijzondere waarde wordt toegekend.
Daarnaast meent de NVvR dat de formulering te veel ruimte biedt voor een uitsluiting van strafbaarheid ter zake van gedragingen waarbij zonder werkelijke noodzaak andere wettelijke voorschriften worden overtreden.
Ten slotte wijst de NVvR er op dat de voorgestelde uitbreiding van de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Wetboek van Strafrecht privaatrechtelijke rechtspersonen benadeelt ten opzichte van publiekrechtelijke rechtspersonen.
De NVvR houdt er rekening mee dat een kritische houding van burgers jegens de overheid onder de nieuwe wet regelmatig zal leiden tot aangifte van (vermeende) strafbare gedragingen van overheidsfunctionarissen. In zulke gevallen zal het Openbaar Ministerie een (gespecialiseerd) onderzoek moeten instellen alvorens een beslissing omtrent vervolging te nemen. Daarvoor zal formatieruimte beschikbaar moeten komen, ook al leidt het onderzoek uiteindelijk niet tot een strafvervolging. In lijn hiermee houdt de NVvR ook rekening met een stijging van het aantal klachtprocedures op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering, waarmee ook de werklast voor de gerechtshoven zou toenemen.
Concept-wetsvoorstel strafbare ambtsdragers en ambtenaren, Rechtennieuws.nl