Werkgevers kiezen regelmatig voor payrolling. Dit houdt in dat de inlener zelf de werving en selectie van de werknemer op zich neemt, en vervolgens een payroll-bureau inschakelt om het ‘formeel werkgeverschap’ op zich te nemen. Het payroll-bureau neemt de werknemer in dienst en stelt hem daarna op basis van een payroll-opdracht exclusief aan de inlener ter beschikking om onder zijn leiding en toezicht te werken. Er zijn bij payrolling dan ook drie partijen betrokken: 1)het payroll-bureau; 2) de werknemer en 3) de inlener. De vraag dient gesteld te worden of de werknemer bij een dergelijke constructie een arbeidsovereenkomst is aangegaan met de inlener of met het payroll-bureau?
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
In de rechtspraak zijn verschillende uitspraken te vinden waarin een geschil is ontstaan met betrekking tot een payrollmedewerker. De verschillende kantonrechter gaan er in hun overwegingen steeds van uit dat de betrokken payrollwerknemer een arbeidsovereenkomst had met het payroll-bureau en niet met de inlener. In geen van deze uitspraken is door de payrollmedewerker aangevoerd dat dit anders zou zijn en dat er sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst met de inlener (in plaats van met het payroll-bureau). De kantonrechters hebben in hun overwegingen dan ook niet gemotiveerd weergegeven waarom zij van deze rechtsverhouding uitgaan. In de zaak die speelde voor de kantonrechter Groningen van 15 december 2009 en daarna voor het Hof Leeuwarden op 23 maart 2010 liet de rechter zich wel expliciet uit over het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen een payrollmedewerker en inlener.
Feiten / standpunt partijen
Sinds juni 2004 is werknemer voor een inlener gaan werken via een payrollbureau. Per week kon hij minimaal 20 uur declareren. In 2005, 2006 en 2007 heeft de inlener beoordelingsgesprekken met werknemer gehouden die leidde tot een salarisverhoging. In augustus 2009 heeft inlener per brief aan werknemer laten weten dat de samenwerking niet zal worden verlengd en dat deze per 1 oktober 2009 zal worden beëindigd.
Werknemer heeft op 1 oktober de nietigheid van het ontslag ingeroepen. De werknemer stelt zich op het standpunt dat er tussen hem en inlener een arbeidsovereenkomst bestaat als bedoeld in artikel 7:610 BW en vordert loondoorbetaling van de inlener. De inlener stelt zich op het standpunt dat geen arbeidsovereenkomst tussen hen bestaat omdat sprake is van payrolling en het payroll-bedrijf het loon aan de payrollmedewerker uitbetaalde.
Kantonrechter (voorzieningenrechter)
De kantonrechter volgt niet het standpunt van de werkgever en oordeelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen inlener en werknemer, omdat in casu sprake is van een gezagsverhouding tussen werknemer en inlener. Daarnaast is er sprake van een overeenkomst waarbij arbeid tegen beloning wordt verricht.
De inlener kon zich niet vinden in de uitspraak van de rechter en stelt hoger beroep in.
Hof
De vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen inlener en werknemer, dient volgens het Hof op een andere wijze beoordeeld te worden. Er dient volgens het Hof namelijk gekeken te worden naar hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond. Hierbij moet mede in aanmerking worden genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aan overeenkomst inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de wijze waarop de inhoud van overeenkomst is vastgesteld kan de rechter vervolgens bepalen of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.
In casu oordeelde het Hof dat op grond van de vaststaande feiten het niet aannemelijk is dat de rechtsverhouding tussen werknemer en inlener zal worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft immers een schriftelijk contract met het payroll-bureau. Ook kon hij op basis van de inhoud van bedoelde overeenkomst van opdracht weten welke rol het payroll-bureau zich toedacht (namelijk als opdrachtgever en fictief werkgever). Dat er “beoordelingsgesprekken” zijn gevoerd maakt dat niet anders. Het Hof vernietigt het vonnis en de vorderingen van de werknemer worden alsnog afgewezen.
Conclusie
Indien andere rechters het oordeel van het Hof Leeuwarden zullen volgen, zal een werkgever die gebruik maakt van payrolling, niet bang hoeven te zijn dat de overeenkomst gekwalificeerd zal worden als een arbeidsovereenkomst tussen hem en de werknemer.
mr. Laura Tricomi, Van Diepen Van der Kroef Advocaten