Bij de uitleg van de in de wet neergelegde vage rechtsnormen, zoals de in het tweede lid van artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) opgenomen clausule “tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt” dient naar het oordeel van de Raad doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan de kenbare bedoeling van de wetgever. Uit de stukken inzake de GBA-koppelingswet dat betrekking heeft op de WSF is af te leiden dat van studerenden die behoren tot de “nieuwe generatie” wordt verwacht dat zij geen woonruimte huren van verhuurders die een correcte inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) “verbieden”.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Daarom moet de in artikel 1.5, tweede lid, van de WSF neergelegde regeling aldus worden verstaan dat de enkele omstandigheid dat een verhuurder weigert om in te stemmen met een correcte inschrijving in de GBA niet kan leiden tot het oordeel dat een studerende van een gebleken afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
In een zodanig geval zal uitsluitend kunnen worden aangenomen dat een studerende van de gebleken afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, indien er sprake is van bijkomende individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard op grond waarvan moet worden aangenomen dat een omzettingsbesluit niet strookt met de bedoeling van de wetgever. Van zulke omstandigheden is in casu niet gebleken.