Mark Tsoutsanis van RWV advocaten uit Leiden heeft onlangs een stukje rechtsgeschiedenis geschreven. De advocaat kreeg van de rechter in Den Haag, in een zaak over intellectueel eigendom, gelijk in zijn verzoek om de betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten door de tegenpartij. Bijzonder in dit geval, omdat zijn cliënt de gedaagde partij was. Eerder kende de rechter in Almelo al het betalen van de werkelijk gemaakte proceskosten toe aan een winnende eisende partij, maar nog niet eerder is dit in Nederland toegekend aan een gedaagde partij.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
“Het bijzondere hieraan is dat we in Nederland met een forfaitair systeem werken. Hoewel de rechter in beginsel de vrijheid heeft om de proceskosten te begroten, zijn er vaste afspraken gemaakt over hoeveel proceskosten een partij vergoed krijgt. Dit heet het liquidatietarief. Het liquidatietarief is doorgaans een stuk minder dan de werkelijk gemaakte kosten. Met de uitspraak van de Haagse rechtbank is dit systeem onder druk komen te staan. Want waarom zou de veroordeling tot het betalen de werkelijk gemaakte proceskosten alleen beperkt blijven tot zaken die gaan over het intellectueel eigendom? Waarom niet ook in andere civiele zaken? Voor ons als advocaten is dat een zeer interessante vraagstelling. Ik zal dan ook zeker in de toekomst hierop aansturen. Een eerste hobbel is nu genomen”, laat Tsoutsanis zelfverzekerd weten.
Deze juridische hobbel kon genomen worden doordat vanaf 29 april de Europese Handhavingsrichtlijn van kracht is geworden. Hoewel in Nederland nog niet officieel geïmplementeerd, de wetswijziging hiervoor ligt nog bij de Tweede Kamer in Den Haag, maar desalniettemin wel van kracht. Uit deze richtlijn vloeit voort dat in intellectuele eigendomszaken een verruiming van de proceskostenveroordeling mogelijk is, wanneer daar door een van de partijen om wordt gevraagd. De richtlijn laat hiermee dus de forfaitaire vergoeding los overeenkomstig het liquidatietarief en gaat uit van de redelijke proceskosten.
Dat dit nieuw is, mag wel blijken uit de lichte opschudding die de uitspraak in de rechtswereld heeft veroorzaakt. Diverse verhandelingen op gerenommeerde rechtspraaksites en bij advocatenkantoren zijn inmiddels gepubliceerd. Op de site recht.nl wordt al gespeculeerd over ‘mogelijk hogere proceskostenveroordelingen’ en ook op de vooraanstaande site advocatenorde.nl staat de uitspraak uitgebreid geanalyseerd.
Tsoutsanis: “Het meest interessante is nu dat deze uitspraak vooralsnog alleen geldt in een zaak over het intellectueel eigendom, in dit geval een octrooizaak, maar niet voor andere procedures. Voor alle andere procedures geldt nog steeds het forfaitaire stelsel, waarin alleen bij hoge uitzondering vanwege bijzondere omstandigheden van de vaste vergoedingen kan worden afgeweken. De uitspraak van de Haagse rechter biedt nu de mogelijkheid om vaker op bijzondere omstandigheden een beroep te doen. Het is interessant om te zien hoe zich dit verder gaat ontwikkelen.”
Een tweede belangrijk aspect is volgens de Leidse advocaat het feit dat partijen minder snel om financiële redenen af hoeven te zien van aanval of verdediging. “Dit biedt kansen voor een partij met een sterke claim of verdediging maar een kleine beurs. Bij winst immers zal deze persoon al zijn gemaakte kosten kunnen verhalen op de andere partij en hoeft hij niet meer af te zien van zijn gelijk vanwege de onverhaalbaarheid van zijn kosten”.
RB Den Haag 8 augustus 2006, 265792 / KG ZA 06-619, Boek9.nl
(Thans ongepubliceerd LJN)
Mag het iets meer zijn? Proceskostenveroordeling in IE-zaken, Rechtennieuws.nl