De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte groepleidster, die in drie jaar tijd, in twee kinderdagverblijven, aanwezig is geweest bij twaalf medische incidenten, bij zes verschillende kinderen. Aan haar is tenlastegelegd dat zij zich, kort gezegd, heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord, dan wel poging tot doodslag op deze zes kinderen, dan wel het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel met voorbedachte rade. Het hof te Amsterdam heeft de verdachte op 7 oktober 2003 vrijgesproken.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het Openbaar Ministerie heeft cassatieberoep ingesteld. Kern van de bezwaren tegen de beslissing van het hof betreft het gebruik van statistische berekeningen, waaruit onder meer zou kunnen volgen dat de kans, dat iemand 6 kinderen met deze medische incidenten meemaakt in 33 maanden, op toeval berust heel klein is. Volgens het openbaar ministerie heeft het hof deze statistische berekeningen ten onrechte niet aan het bewijs laten bijdragen.
Als raadslieden in cassatie voor de verdachte treden op mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam.
Op 7 september 2004 heeft de advocaat-generaal Vellinga in zijn advies aan de Hoge Raad geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen. Dat betekent dat de vrijspraak in stand is gebleven.
Het hof had overwogen dat niet valt uit te sluiten dat de medische incidenten door een buiten de verdachte gelegen oorzaak zijn ontstaan en had de uitkomsten van de statistische berekeningen in deze zaak niet van doorslaggevende betekenis geacht voor het bewijs dat de verdachte de concrete tenlastegelegde handelingen en gedragingen had begaan. Dat oordeel kan volgens de Hoge Raad in cassatie niet met succes worden bestreden.