Tot en met het jaar 2004 bestond de wettelijke regeling dat een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in beginsel altijd werd gevolgd door een definitieve aanslag. Deze regel leed alleen uitzondering voor die gevallen waarin de voorlopige teruggaaf zijn grond vond met het oog op de (uitbetaling van de) heffingskorting. Deze regel pakte in een bepaalde situatie onredelijk uit. Zo hadden een man en een vrouw het negatieve saldo uit eigen woning (€ 2.363) zodanig verdeeld dat de man € 2.362 kreeg toebedeeld en de vrouw € 1. Zij hadden deze verdeling per abuis op het (elektronische) formulier voor de aanvraag van een voorlopige teruggaaf ingevuld. De vrouw ontving daarop een voorlopige aanslag met een teruggaaf van € 2. Later ontving zij een definitieve aanslag met een te betalen bedrag van € 222. De rechtbank vond dat de wettelijke regeling in dit geval leidde tot een onevenredig nadelig gevolg en vernietigde de definitieve aanslag.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Tot en met het jaar 2004 legde de Belastingdienst onder bepaalde omstandigheden geen aanslag inkomstenbelasting op. Dat was onder meer het geval als de verschuldigde belasting na aftrek van voorheffingen (zoals de loonbelasting en de dividendbelasting) en na verrekening van voorlopige teruggaven die uitsluitend met het oog op (uitbetaling van de) heffingskortingen zijn vastgesteld niet meer dan € 217 bedroeg. Een voorlopige teruggaaf werd in beginsel altijd gevolgd door een definitieve aanslag tenzij de voorlopige teruggaaf zijn grond vond met het oog op de (uitbetaling van de) heffingskorting.
Vanaf 1 januari 2005 is deze regeling veranderd en legt de Belastingdienst geen definitieve aanslag op in de gevallen waarin:
- het verschuldigde bedrag volgens de definitieve aanslag na verrekening van voorheffingen en voorlopige teruggaven (ongeacht de reden van de teruggaaf) niet meer dan € 40 (€ 41 in 2006) bedraagt;
- de definitieve aanslag na verrekening van het voorheffingsaldo zou leiden tot een teruggaaf van maximaal € 13.
Rechtbank Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan over de eerdergenoemde wettelijke regeling in 2004 waarbij een voorlopige teruggaaf in beginsel altijd werd gevolgd door een definitieve aanslag. In een bepaalde situatie bleek deze regeling onredelijk uit te pakken. Zo hadden een man en een vrouw het negatieve saldo uit eigen woning (€ 2.363) zodanig verdeeld dat de man € 2.362 kreeg toebedeeld en de vrouw € 1. Zij hadden deze verdeling per abuis op het (elektronische) formulier voor de aanvraag van een voorlopige teruggaaf ingevuld. Zij beoogden dat uitsluitend de man een voorlopige teruggaaf zou krijgen en niet de vrouw. Daartoe had de man vrijwel het volledige negatieve saldo uit eigen woning toegerekend gekregen.
De rechtbank was van mening dat de wettelijke regel “na voorlopige aanslag volgt een definitieve aanslag” in dit geval tot een onevenredig nadelig gevolg had geleid. De rechtbank gaf zelfs aan dat de inspecteur in deze omstandigheid uitvoering had moeten geven aan het wettelijke voorschrift van redelijke belangenafweging door bestuursorganen en dat hij de definitieve aanslag uit deze hoofde achterwege had moeten laten. De rechtbank vernietigde de definitieve aanslag.