Een vereniging kan belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Dit is het geval indien en voorzover zij een onderneming drijft. Rechtbank Haarlem besliste onlangs dat een vereniging die de belangen van haar leden behartigt jegens diverse gremia, zich extern positioneert, modelcontracten opstelt, publicaties uitbrengt, themadagen verzorgt en diverse andere diensten verricht voor haar leden, belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Daarbij speelde een rol dat de activiteiten een betekenende omvang hadden, sprake was van een vergoeding voor de diensten in de vorm van contributie of anderszins en de vereniging kennelijk bewust overschotten nastreefde en dus een winstoogmerk had.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voor de vennootschapsbelasting is een vereniging slechts belastingplichtig, indien en voorzover zij een onderneming drijft. Als onderneming wordt beschouwd een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het economisch verkeer met het oogmerk om daarmee winst te behalen. Wordt niet aan deze vereisten voldaan, dan kan een vereniging toch nog belastingplichtig zijn. Dat is het geval indien een vereniging werkzaamheden verricht, die uiterlijk overeenkomen met het drijven van een onderneming en waarmee in concurrentie wordt getreden met vennootschapsbelastingplichtige lichamen. In de onderhavige procedure ging Rechtbank Haarlem in op de criteria die bepalen of sprake is van deelname aan het economisch verkeer en een winstoogmerk.
In deze zaak ging het om een vereniging met als doel het uitwisselen van algemene kennis en ervaring, het bevorderen van de onderlinge contacten en samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en instellingen, alsmede het behartigen van de belangen van de leden van de vereniging ten aanzien van de bedrijfstelecommunicatiefaciliteiten. Verder was in de statuten opgenomen dat de vereniging geen winstdoel nastreefde. De belangenorganisatie richtte zich met name op grootgebruikers van bedrijfstelecommunicatie. Deze leden betaalden hiervoor jaarlijks een contributie. Voor sommige diensten werd een aparte vergoeding in rekening gebracht.
In 2003 verstuurde de belastingdienst aangiftebiljetten vennootschapsbelasting aan de vereniging voor de jaren 2000, 2001 en 2002. De vereniging deed voor al deze jaren aangifte, maar gaf in de toelichtingen bij de aangiften aan dat zij zichzelf niet belastingplichtig achtte voor de vennootschapsbelasting. De inspecteur legde toch voor alle jaren een aanslag op, evenals verzuimboeten voor het niet tijdig doen van aangifte. De vereniging tekende hiertegen bezwaar aan, maar de inspecteur handhaafde de aanslagen en de boeten. Daarop ging de vereniging in beroep bij Rechtbank Haarlem.
Voor de rechtbank was in geschil of sprake was van een onderneming. Het ging daarbij vooral om de vraag of de vereniging met haar activiteiten deelnam aan het economisch verkeer en of zij daarbij een winstoogmerk had. De rechtbank verstond onder deelname aan het economisch verkeer in deze zaak deelname aan het maatschappelijk ruilverkeer, gericht op duurzame bevrediging van maatschappelijke behoeften – dat wil zeggen: levering van concrete producten en diensten waarmee in die behoefte wordt voorzien – tegen een vergoeding. Verder overweegt de rechtbank dat het feit dat prestaties worden verricht binnen een beperkte groep op zichzelf bezien niet meebrengt dat geen sprake kan zijn van deelname aan het economisch verkeer. Slechts indien prestaties binnen de besloten sfeer worden verricht en het optreden naar buiten van ondergeschikt belang is, vinden de prestaties mogelijk plaats buiten het economisch verkeer. De rechtbank concludeerde in deze zaak dat de vereniging wel deelneemt aan het economisch verkeer, op grond van een aantal feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd. De vereniging kent een uitgebreid scala van diensten aan haar leden, waarbij voor de beantwoording van de vraag of sprake is van deelname aan het economisch verkeer met name van belang zijn de belangenbehartiging jegens diverse gremia, externe positionering, het opstellen van modelcontracten, het verzorgen van publicaties en de organisatie van themadagen. Deze werkzaamheden hebben een betekenende omvang en er is sprake van een vergoeding in de vorm van contributie dan wel een afzonderlijke vergoeding.
Vervolgens ging de rechtbank in op de vraag of de stichting een winstoogmerk heeft. De rechtbank acht hiervoor niet de statutaire doelstelling doorslaggevend, maar de feitelijke exploitatiewijze. De vereniging realiseerde in de jaren 2000 tot en met 2002 aanzienlijke overschotten, die volgens de rechtbank zijn behaald met de heffing van contributie. Deze contributie wordt vastgesteld door de algemene vergadering en aan deze algemene vergade ring wordt jaarlijks ter goedkeuring een verslag van het door het bestuur van de vereniging gevoerde financiële beleid overgelegd. Uit deze omstandigheden leidde de rechtbank af dat de vereniging bewus t het behalen van overschotten heeft nagestreefd – en dus een winstoogmerk had. Bovendien mocht de vereniging ook redelijkerwijs verwachten dat winst zou worden behaald met haar activiteiten. Het oordeel van de rechtbank was daarom dat de vereniging een materiële onderneming dreef en daarmee belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Het beroep van de vereniging tegen de opgelegde aanslagen werd daarmee ongegrond verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen de opgelegde verzuimboeten voor twee van de drie jaren (2000 en 2001) wel gegrond. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de aangiften 2000 en 2001 na aanmaning zijn ingediend. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete en moeten de verzuimboeten worden vernietigd. Ook krijgt de vereniging een forfaitaire vergoeding voor de proceskosten.