Arbeidsverhoudingen zijn het best te definiëren als machtsverhoudingen. Om die machtsverhouding te kanaliseren hebben we in Nederland en continentaal Europa veel regelgeving op het gebied van de arbeidsverhoudingen ontwikkeld. De Wet op de arbeidsovereenkomst, die dit jaar haar 100-jarig bestaan viert, de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, de Wet op het verbindendverklaren daarvan, en daterend vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw, medezeggenschapswetgeving, waarin ondernemingsraden en medezeggenschap van werknemers wordt geregeld. Die regelgeving gaat uit van in beginsel ongelijke machtsverhoudingen in die zin, dat werknemers als economische zwakkeren worden beschouwd en van de wetgever een steuntje in de rug krijgen om zich ten opzichte van de economisch sterkere werkgever te handhaven. Ongelijkheidscompensatie is daarmee een belangrijk gegeven van het arbeidsrecht. Naast ongelijkheidscompensatie in de individuele arbeidsverhouding via het arbeidscontract en het collectief arbeidscontract is ook de medezeggenschap opgekomen. Om het belang daarvan te onderstrepen is de medezeggenschap in 1983 opgenomen in hoofdstuk 1 van onze Grondwet, de grondrechtencatalogus. We hebben het dus over een grondrecht.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dat grondrecht is uitgewerkt in de Wet op de ondernemingsraden, waarbij het gaat om medezeggenschap ‘van onderop’ en in de Structuurwet, waarbij het gaat om medezeggenschap ‘van bovenaf’. Ondernemingsraden hebben het recht om in structuurvennootschappen leden van de raden van commissarissen voor te dragen. Ondernemingsraden hebben weer niet het recht van enquête gekregen in 1972, dat is indertijd toebedeeld aan de vakorganisaties.
Medezeggenschap is vanwege de opdracht in de Grondwet uitgewerkt in regelgeving die, blijkens verschillende onderzoeken in de loop der jaren, voldoet. Er is alleen één maar…
Sinds internationalisering en globalisering, en sinds de toenemende kracht van de westenwind en aandeelhoudersactivisme, is er een nieuwe uitdaging voor de medezeggenschap bijgekomen. Dat betreft het gebrek aan medezeggenschap in internationale bedrijven. Grote internationale bedrijven met hun hoofdvestiging in Nederland vallen niet onder het structuurregime, de juridische inrichting van een dergelijk bedrijf is vrij. Men kan de keus maken voor een NV naar Nederlands recht, een plc naar Brits recht of nog andere keuzen. Medezeggenschap naar Nederlandse snit is niet aan de orde. Als we kijken naar de AEX dan zien we dat vrijwel alle bedrijven die daarin figureren geen structuurvennootschap zijn maar een andere rechtsvorm hebben gekozen. Er is daar dus een gat in de medezeggenschap. Dat wil zeggen, op Nederlands niveau bestaat er doorgaans een Nederlandse vennootschap die de business van het bedrijf in Nederland bereddert, waaraan wel een ondernemingsraad is verbonden. Maar op concernniveau, het niveau waar de belangrijke strategische beslissingen worden genomen, ontbreekt iedere medezeggenschap. Voor het geval de internationale holding een NV naar Nederlands recht is, met een two tier board, dat wil zeggen een raad van bestuur en een raad van commissarissen, zal de raad van commissarissen, behalve het belang van de vennootschap, ook het belang van de daarmee verbonden onderneming moeten dienen, waarmee ook gegeven is dat het belang van de factor arbeid dient te worden gewogen bij belangrijke strategische beslissingen. Maar de ondernemingsraad heeft geen zeggenschap over de samenstelling van die raad van commissarissen. Datzelfde geldt voor die ondernemingen die voor de one tier board hebben gekozen.
In het SER-advies over evenwichtig ondernemingsbestuur wordt deze lacune gesignaleerd, maar wordt geen unaniem advies hierover geformuleerd. Op zichzelf is denkbaar (zoals ook in bij het SER advies gepubliceerde rapport over medezeggenschap in vergelijkend perspectief door dr. Van het Kaar wordt aangegeven) dat internationale holdings in Nederland gevestigd een toezichtstructuur hebben die garandeert dat er rekening wordt gehouden met het werknemersbelang. Ik citeer:
‘Met betrekking tot Nederland is denkbaar dat de regeling in de Nederlandse Structuurwet met betrekking tot de factor arbeid – welk belang door alle benoemde commissarissen moet worden meegewogen – ook van toepassing wordt verklaard voor in Nederland gevestigde internationale holdings. Andere maatregelen zijn denkbaar, maar vereisen in veel gevallen stappen op Europees niveau. Een voorbeeld is de uitbreiding van de bevoegdheden van de Europese ondernemingsraad.’
In de afgelopen weken is in de dag- en weekbladpers veel geschreven over de vraag wie de macht in de onderneming heeft, wat de rol van de aandeelhouders hoort te zijn en welke de rol van de werknemers in deze is. De Hoge Raad heeft eerder in uitspraken, onder andere die van ABN-AMRO, vastgesteld dat strategiebepaling voor de onderneming in de handen van de raad van bestuur ligt met een goedkeuringsrol voor de raad van commissarissen. Voor internationale bedrijven is het niet zonder meer voor de hand liggend dat alleen de Nederlandse medezeggenschap over de internationale strategie meepraat. Maar dat hoeft anderzijds ook weer niet te betekenen dat er helemaal geen aandacht aan de factor arbeid wordt besteed. Via het toezichtmechanisme is hier voortgang te bereiken. Zowel in Nederland langs de bovengenoemde denkrichting, en/of via Europa en de positie van de Europese ondernemingsraden.
Door de globalisering moeten bedrijven dikwijls snel van strategie wisselen, veranderen de inzichten ook sneller dan voordien en zijn de machtscentra in de ondernemingen aan verandering onderhevig. Voor wat betreft de medezeggenschap in deze dynamische wereld kunnen we niet meer toe met de in de jaren zeventig in essentie bedachte regels. Waar de wereld van de arbeid internationaliseert en globaliseert, moet dat ook meer voor de medezeggenschap gaan gelden.
Paul F. van der Heijden