De door het college bij de brief van 21 juni 2005 verlangde bewijsstukken betreffen de aan- en verkoop en export van auto’s door betrokkene gedurende de laatste vijf jaar. Het is voor de Raad niet aannemelijk geworden dat betrokkene uiterlijk op 30 juni 2005 redelijkerwijs over die bewijsstukken de beschikking kon krijgen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Centrale Raad van Beroep neemt daarbij in aanmerking dat betrokkene steeds heeft verklaard dat hij de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen omdat hij van zijn activiteiten inzake de aan- en verkoop en export van auto’s geen administratie heeft bijgehouden. Het college was hiervan op de hoogte. De stelling van het college dat betrokkene dat aan zichzelf te wijten heeft en zorg moest dragen voor een reconstructie van de administratie via de verschillende garagehouders rechtvaardigt naar het oordeel van de Raad niet de conclusie dat betrokkene binnen de hem gegunde periode over de betreffende bewijsstukken redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het college niet bevoegd was de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet te behandelen, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.