Wanneer een ondernemer of werknemer slachtoffer wordt van een (bedrijfs)ongeval en – bijvoorbeeld van de verzekeringsmaatschappij – een schadevergoeding ontvangt, dan is de schadevergoeding onder bepaalde omstandigheden onbelast.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Dat is onder meer het geval als de vergoeding is toegekend voor het verlies aan arbeidsvermogen van de ondernemer/werknemer of betrekking heeft op pijn en gederfde levensvreugde. Is de schadevergoeding toegekend voor geleden of te lijden bedrijfsschade/inkomensschade, dan is deze echter belast. Feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn bepalend of en in welke mate een vergoeding is belast. Indien men stelt dat de vergoeding strekt tot verlies van arbeidsvermogen, dan moet dit goed zijn onderbouwd met bijvoorbeeld expertiserapporten en medische stukken.
Illustratief hierbij is een uitspraak van Hof Arnhem. Een degelijke onderbouwing leidde ertoe dat het toegekende schadevergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen dit predikaat terecht verdiende, waardoor ook dit deel van de schadevergoeding onbelast bleef.
Een man was firmant in een vennootschap onder firma (vof) die zich bezighield met montage- en constructiewerkzaamheden. Daarnaast was hij directeur-grootaandeelhouder van een bv die zich bezighield met het uitzenden van personeel in die branche. In mei 1999 overkwam hem een bedrijfsongeval bij het verrichten van werkzaamheden voor de vof. De verzekeringsmaatschappij deelde hem na ingewonnen medische informatie in in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Het bedrijfsongeval was zodanig dat de man vanwege ernstige armklachten niet meer de zware werkzaamheden voor de vof kon verrichten. De verzekeringsmaatschappij keerde in 2000 een schadevergoeding uit van in totaal f 600.000 (€ 272.268). De schadevergoeding had voor f 400.000 (€ 181.512) betrekking op het verlies van arbeidsvermogen. Dit bedrag betrof de afweging van de goede en kwade kansen van de verdiencapaciteit van de man, waarbij partijen waren uitgegaan van het gedeeltelijk herwinnen van de verdiencapaciteit.
Bij het regelen van de aangifte inkomstenbelasting over 2000 van de man accepteerde de inspecteur van het eerdergenoemde bedrag van f 400.000 (€ 181.512) slechts een bedrag van f 100.000 (€ 45.378) als onbelaste vergoeding van het verlies van arbeidsvermogen. Het overige deel (f 300.000 (€ 136.134)) achtte hij belast, omdat dit geen betrekking zou hebben op een blijvend verlies aan arbeidsvermogen, maar op andere door de man als ondernemer geleden schade. Rechtbank Arnhem stelde de inspecteur in het gelijk. De man ging in hoger beroep bij Hof Arnhem.
Dit hof was van oordeel dat de bewijslast of sprake is van een blijvend verlies aan arbeidsvermogen in redelijkheid tussen partijen moet zijn verdeeld. Uit de door de inspecteur en de man overgelegde correspondentie met onder meer verzekeringsmaatschappijen en medische rapporten, maakte het hof op dat de man naar medische maatstaven genomen niet slechts tijdelijk arbeidsongeschikt was. Het hof merkte op dat de omstandigheid dat een getroffene ondanks blijvend letsel op inventieve wijze gebruik maakt van andere mogelijkheden om zelfstandig inkomen te genereren, het verlies aan arbeidsvermogen in het algemeen niet opheft. Onder ‘arbeidsvermogen in het algemeen’ begrijpt het hof ook het vermogen om de specifieke werkzaamheden te verrichten die de getroffene vóór het ongeluk uitvoerde.
De man was in het najaar van 2007 op medische hercontrole geweest bij verschillende artsen. Uit het medische rapport bleek dat nog steeds sprake was van fysieke functiebeperkingen. De conclusie van het medische rapport was dat de man door het bij het ongeval opgelopen letsel niet meer in staat was zijn oude werkzaamheden te verrichten en dat een verandering in de huidige toestand niet was te verwachten. Het hof vond het daardoor aannemelijk dat de door de verzekeraar verstrekte schadevergoeding van f 400.000 (€ 181.512) daadwerkelijk had gestrekt tot goedmaking van het verlies aan arbeidsvermogen.
De inspecteur voerde nog aan dat het medische rapport van 2007 ook melding maakte van een functiestoornis van slechts 10% van de linkerelleboog. Hierin zag hij een aanknopingspunt vo or een beperktere onbelaste schadevergoeding van f 100.000 (€ 45.378). Het hof merkte op dat dit percentage pas 8 jaar na het ongeval was komen vast te staan en dat de goede en kwade kansen op gedeeltelijk herstel van arbeidsvermogen uitvoering aan de orde waren geweest in de definitieve afwikkeling in 2000. Het hof zag daarom geen aanleiding om met de wetenschap achteraf in 2007 de voor het verlies aan arbeidsvermogen verstrekte vergoeding (deels) alsnog te belasten.
Het hof kwam tot het oordeel dat hele bedrag van f 400.000 (€ 181.512) terecht had gestrekt tot vergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen en dat dit bedrag onbelast diende te blijven.