Op donderdag 3 april (2008) publiceerde het Bureau Europees Parlement een open brief getiteld “Wat elke Nederlander moet weten over het Europees Parlement” (de brief is o.a. te vinden op www.europa-nu.nl). De kennelijke bedoeling van die brief is het informeren van de Nederlandse burger over wat het Europees Parlement (EP) is en doet. Daarnaast pleit hij ervoor dat “dat nationale en Europese politici duidelijker communiceren wat zich op het Europees niveau afspeelt.” Dit streven kan wat mij betreft worden toegejuicht maar duidelijke communicatie mag niet ten koste gaan van de feiten. Het is dan ook kwalijk dat de brief inhoudelijk zeer aanvechtbaar is. De twee belangrijkste voorbeelden daarvan (er zijn er zeker meer) zijn dat de institutionele positie van het EP ronduit wordt overdreven en dat de verhouding tussen Raad van de Europese Unie (verder: de Raad), Europees Parlement en nationale parlementen op gemankeerde wijze wordt weergegeven.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het Europees Parlement wordt in de brief ‘medewetgever’ genoemd (wat het maar zeer ten dele is) en zijn controlerende taak ten aanzien van de Commissie wordt sterk overdreven. Weliswaar wordt terecht gesteld dat het Parlement de Commissie alleen in zijn geheel kan heenzenden, maar weggelaten wordt dat het daar een tweederde meerderheid voor nodig heeft. Bovendien wordt eraan toegevoegd dat het “informele gezag” van het Parlement inmiddels groter zou zijn dan zijn formele bevoegdheden: “In de praktijk is de voorzitter van de Europese Commissie genoodzaakt een Commissaris te ontslaan wanneer het Parlement het niet met diens benoeming eens is.” Los gezien van het feit dat het lastig is iemand te ontslaan die nog niet benoemd is, is deze stelling zeer aanvechtbaar. Het hangt namelijk af van de politieke verhoudingen of een commissievoorzitter een commissaris naar huis zal sturen als het Parlement dat wil. In ieder geval is het niet waar dat de voorzitter gehouden (of genoodzaakt) is dat te doen.
Ook de verhouding tussen de Raad, het Europees Parlement en het Nederlandse parlement wordt verkeerd weergegeven. Weliswaar stelt de brief terecht dat waar het nationale parlement de regering controleert, het Europees Parlement de Commissie controleert, maar hij verbindt daar een verkeerde conclusie aan. Anders dan wordt gesteld betekenen deze verhoudingen namelijk niet dat het Europees Parlement en de Staten-Generaal elkaar aanvullen in wat je ‘controle van de macht’ zou kunnen noemen. Die redenering verhult immers dat besluitvorming op het Europese niveau ook via het nationale parlement democratisch wordt gelegitimeerd. Nederlandse ministers zijn ten volle politieke verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal voor hun gedrag in de Raad (die dan ook de lidstaten vertegenwoordigt, en niet de regeringen zoals de brief beweert). Die dubbele legitimatie brengt mee dat de ‘Unie-wetgever’ direct of indirect rekening te houden heeft met de politieke wensen van zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen.
De stelling dat het Europees Parlement en het Nederlandse parlement elkaar aanvullen is daarmee onjuist. De transnationale verkiezings- en organisatiewijze van het Europees Parlement heeft grote invloed heeft op zijn politieke agenda. Weliswaar controleert het net als de Staten-Generaal ‘de macht,’ maar zijn positie ten aanzien van de Raad verschilt zodanig van die van het nationale parlement dat het Europees Parlement en de nationale parlementen eerder elkaars concurrenten zijn dan elkaars partners.
Van een brief die louter beoogt de Nederlandse burger kennis bij te brengen mag men verwachten dat die juiste informatie op neutrale wijze weergeeft. Zeker als die afkomstig is van een niet-politieke instelling als het Bureau Europees Parlement. De open brief van afgelopen donderdag doet dat echter niet en is op een groot aantal punten voor verbetering vatbaar. Nederlanders die op zoek zijn naar informatie over het Europees Parlement doen er dan ook verstandig aan hem niet te lezen.
Michiel Duchateau is promovendus staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen