Het opheffen van de gemeenschap van goederen tijdens het huwelijk raakt ook de aansprakelijkheid voor bepaalde belastingschulden van beide echtgenoten. Het raakt in ieder geval de door de onderneming van de andere echtgenoot opgeroepen zakelijke belastingschulden. Na ontbinding van de gemeenschap gevolgd door een rechtsgeldige afstand van de gemeenschap is de ene echtgenoot niet meer aansprakelijk voor zakelijke belastingschulden van de andere echtgenoot. De hiervoor geldende civielrechtelijke regels zijn wel behoorlijk complex. Illustratief hiervoor is een recente uitspraak van Rechtbank Den Haag. De zaak was verkort weergegeven als volgt.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een echtpaar was tot 28 april 2004 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De vrouw deed afstand van de huwelijksgoederengemeenschap. Op 9 juni 2004 werd de door de vrouw ondertekende akte afstand huwelijksgoederengemeenschap in het bij de rechtbank gehouden huwelijksgoederenregister ingeschreven.
De echtgenoot van de vrouw had gedurende het huwelijk een rijschool gedreven in de vorm van een eenmanszaak. Over de jaren 1996 tot en met 2002 had de echtgenoot belastingschulden onbetaald gelaten tot een bedrag van bijna € 70.000. De echtgenoot bood echter onvoldoende verhaalsmogelijkheden om de belastingschulden te voldoen.
Op 25 oktober 2006 stelde de ontvanger van de belastingdienst de vrouw civielrechtelijk aansprakelijk voor de helft van diverse aanslagen in de inkomstenbelasting, omzetbelasting, premie Ziekenfondswet en premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de belastingschulden).
Op 8 november 2005 had de belastingdienst de vrouw een negatieve aanslag inkomstenbelasting 2004 opgelegd tot een bedrag van € 5.571. De belastingdienst verrekende dit met het bedrag van de aansprakelijkstelling. Over 2001 en 2003 had de vrouw ook belastingteruggaven ontvangen, één tijdens het bestaan van de gemeenschap en één na ontbinding en afstand daarvan (2005). Op 6 april 2005 werd op de vrouw de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard waarbij een bewindvoerder werd benoemd.
De bewindvoerder bestreed de aansprakelijkstelling van de vrouw voor de helft van de belastingschuld van de echtgenoot en stelde dat ten onrechte een verrekening van de belastingteruggave had plaatsgevonden.
De rechtbank liep diverse wetsbepalingen na uit het Burgerlijk Wetboek en stelde vast dat partijen het er over eens waren dat de belastingschulden kunnen worden aangemerkt als een gemeenschapsschuld. Wettelijk blijft ieder van de echtgenoten na ontbinding van de gemeenschap voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij al daarvóór aansprakelijk was. Daarnaast leidt ontbinding van de gemeenschap tot een extra aansprakelijkheid voor door de andere echtgenoot aangegane gemeenschapsschulden, waarvoor de andere echtgenoot met uitsluiting aansprakelijk was. Aan de extra aansprakelijkheid kan evenwel worden ontkomen door rechtsgeldig afstand te doen van de gemeenschap.
De rechtbank stelde vast dat de belastingschulden door het uitoefenen van de eenmanszaak waren opgeroepen en daardoor niet konden worden aangemerkt als ‘kosten van de huishouding’ waarvoor beide echtgenoten voor het geheel aansprakelijk zijn. Dat de onderneming werd uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak -waardoor geen sprake is van een afgescheiden ondernemingsvermogen en de inkomsten tijdens het bestaan van de gemeenschap in de gemeenschap vloeiden- maakte het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank concludeerde dat de belastingschulden schulden waren, waarvoor de echtgenoot met uitsluiting aansprakelijk was en waarvoor de vrouw na ontbinding in beginsel voor de helft aansprakelijk was geworden. De vrouw had echter afstand gedaan van de gemeenschap zodat zij in beginsel niet meer kon worden getroffen door de extra aansprakelijkheid voor deze belastingschulden.
De ontvanger poogde zijn aansprakelijkstelling te redden door te stellen dat de vrouw de drie belastingteruggaven had geaccepteerd hetgeen volgens hem kwalificeerde als het ‘aantrekken van goederen van de gemeenschap’ waardoor de vrouw geen afstand van de gemeenschap meer kon doen. Op basis van civielrechtelijke rechtspraak wees de rechtbank dit standpunt af. Verder zou de vrouw dan na de ontbinding van de gemeenschap maar vóór de afstand goederen moeten hebben weggemaakt of verduisterd, wilde het standpunt van de ontvanger kans van slagen kunnen hebben. Dat was echter niet het geval. De rechtbank was verder van mening dat het accepteren van de belastingteruggaaf door de vrouw tijdens de gemeenschap niet op zichzelf tot de conclusie kan leiden dat de vrouw zich goederen van de gemeenschap heeft aangetrokken en daardoor geen afstand meer van de gemeenschap kan doen.
Alles overziende kwam de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw rechtsgeldig afstand had gedaan van de gemeenschap. Dit bracht de rechtbank tot het oordeel dat de ontvanger haar ten onrechte aansprakelijk had gesteld voor de helft van de belastingschulden van haar echtgenoot en ten onrechte € 5.571 met deze schulden had verrekend.