Rechtbank Den Haag heeft in een nogal feitelijke procedure beslist dat een aanzienlijke verhoging van een wethouderswedde per 1 januari 2002 ertoe leidde dat een wethouder voor het jaar 2003 in het geheel geen extra lijfrentepremieaftrek wegens pensioenopbouwtekort in aanmerking kon nemen. In de onderhavige procedure slaagde de wethouder er niet in om aannemelijk te maken dat de verhoging van de wedde ook betrekking zou hebben op andere jaren dan 2002.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Lijfrentepremies die u betaalt voor bijvoorbeeld een oudedagsvoorziening kunt u onder voorwaarden in aftrek brengen op het inkomen. Als u kunt aantonen dat u een pensioentekort heeft (jaarruimte) of dat u in voorgaande zeven jaren lijfrentepremies had kunnen aftrekken maar die aftrekmogelijkheid niet (volledig) heeft benut (reserveringsruimte), dan bestaat recht op de lijfrentepremieaftrek. Voor 2008 bedraagt het maximumbedrag voor de jaarruimte € 17.817 en de maximumbedragen voor de reserveringsruimte € 6.590 resp. € 13.016 (voor mensen van 55 jaar en ouder per 1 januari 2008).
De extra lijfrentepremieaftrek wegens een tekort in de pensioenopbouw is afhankelijk van jaarlijkse pensioenaangroei. In voorkomende gevallen verzendt een pensioenuitvoerder eens per jaar een overzicht met daarop aangegeven de pensioenaangroei van het voorafgaande jaar (ook wel bekend als “factor A”). De pensioenaangroei moet daarbij uitsluitend zijn terug te voeren op de extra pensioengevende diensttijd in het voorafgaande jaar en niet op andere factoren zoals bijvoorbeeld inkoop van dienstjaren.
De formule voor de jaarruimte luidt in zijn grondvorm: maximaal 17% van de ‘premiegrondslag’ -/- 7,5 maal “factor A” -/- bepaalde dotaties aan fiscale oudedagsreserve -/- het bedrag dat aan spaarloon is opgenomen voor voldoening van vrijwillig te betalen premies voor een pensioenregeling. Onder omstandigheden kan de berekening van de jaarruimte een erg ingewikkelde aangelegenheid zijn. Uit de formule blijkt dat hoe hoger factor A is, hoe minder ruimte overblijft voor de extra lijfrentepremieaftrek wegens pensioentekort.
Ingeval in het voorafgaande jaar de pensioenaangroei mede beïnvloed wordt door bijzondere factoren zoals bijvoorbeeld een plotselinge forse salarisverhoging, dan kan de vraag rijzen of dit gevolgen heeft voor factor A. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Den Haag. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.
Een vrouw was tot eind maart 2002 wethouder van een gemeente. Op 1 januari 2002 had de gemeente de wedde van de wethouders aanzienlijk (27%) verhoogd. De vrouw had haar jaarruimte voor 2003 berekend op € 6.086 en was daarbij uitgegaan van een factor A ter hoogte van € 332.
Uit een overzicht van haar werkgever bleek dat de pensioenaanspraken op 31 december 2001 € 8.629 bedroeg en op 31 december 2002 € 15.603. Het ‘kale’ verschil in pensioenaanspraken over 2002 (factor A) bedroeg aldus € 6.974 (€ 15.603 -/- € 8.629). Het overzicht vermeldde onder meer dat de grote factor A voor 2002 zijn oorzaak vond in de forse stijging van de wethouderswedde per 1 januari 2002 en door overname van pensioen. Zonder aanpassing van de wedde zou factor A voor 2002 € 771 bedragen en zonder overnamejaren € 4.171.
De vrouw had in 2003 € 6.086 aan lijfrentepremie betaald en had dat bedrag in mindering gebracht op haar inkomen. De inspecteur weigerde echter de lijfrentepremieaftrek. De vrouw maakte daartegen bezwaar en stelde dat de verhoging van de wedde voor de vaststelling van de jaarruimte buiten beschouwing moest blijven omdat de aanpassing ook betrekking zou hebben op voorgaande jaren en niet alleen het jaar 2002.
Rechtbank Den Haag nam de opgave van de werkgever (in deze zaak ook de pensioenuitkerende instantie) met daarin de berekende factor A als uitgangspunt. Voorts merkte de rechtbank op dat de verhoging van de wedde met ingang van 1 januari 2002 in beginsel ertoe leidde dat de vrouw in het jaar 2002 pensioen over een verhoogde wedde opbouwde. De vrouw had naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten of omstandigheden voor haar stelling aangevoerd die het aannemelijk zou maken dat de verhoogde pensioenrechten ook betrekking zouden hebben op voorafgaande jaren. De rechtbank merkte op dat de vrouw niet had gesteld en ook niet aannemelijk had gemaakt dat ze de verhoging ook zou hebben ontvangen als haar wethouderschap vóór 1 januari 2002 zou zijn beëindigd. Dat de vrouw wel in feite een pensioentekort zou hebben, kan volgens de rechtbank niet tot gevolg hebben dat de r uimte voor lijfrentepremieaftrek anders wordt berekend dan uit de wet voortvloeit. De rechtbank stelde vast dat -ook al zou van factor A zonder overnamejaren worden uitgegaan (€ 4.171)- de jaarruimte voor de lijfrentepremieaftrek nihil zou zijn. Dit betekende dat de vrouw in 2003 geen extra lijfrentepremieaftrek wegens pensioentekort in aanmerking kon nemen.