Rechtbank Den Haag heeft een verlies uit aanmerkelijk belang verrekenbaar geacht omdat sprake was van een onvoorwaardelijk recht op levering van 25% van de aandelen in een bv. De rechtbank baseerde zijn oordeel op een schriftelijke koopovereenkomst, een schriftelijke toelichting en verklaringen over de gang van zaken ter zitting.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Volgens de inkomstenbelastingwet is sprake van een aanmerkelijk belang als een aandeelhouder al dan niet samen met de (fiscale) partner direct of indirect ten minste het bezit heeft van 5% of meer van het geplaatste kapitaal van een vennootschap. Daarnaast kan een aandeelhouder van zogeheten soortaandelen ook een aanmerkelijk belang hebben indien de aandeelhouder ten minste 5% van het geplaatste kapitaal van deze soort bezit. Naast het criterium aandelenbezit van ten minste 5% van het geplaatste kapitaal zijn er nog drie andere criteria voor een aanmerkelijk belang. Deze betreffen:
- het hebben van een recht op verwerving van aandelen (een koopoptierecht) tot ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal;
- het hebben van winstbewijzen die recht geven op ten minste 5% van de jaarwinst van de vennootschap of recht geven op ten minste 5% van het liquidatiesaldo;
- het gerechtigd zijn tot het uitbrengen van ten minste 5% van de stemmen in de algemene vergadering van een coöperatie.
Rechtbank Den Haag heeft onlangs een feitelijke uitspraak gedaan met betrekking tot de vraag of sprake was van een aanmerkelijk belang, wanneer de aandelen niet zijn geleverd. In het kort kwamen de feiten erop neer dat een ondernemer in 1999 in totaal f 750.000 (€ 340.336), deels in de vorm van een lening, had verstrekt aan twee bv’s van een zakenrelatie. Met deze bedragen werd een nieuw project gefinancierd. Later verwierf de ondernemer een aandelenbelang van 25% in een andere bv, waarvan de aandelen eveneens (middellijk) in het bezit waren van de zakenrelatie. Daartoe werd in 2000 een schriftelijke ‘Koopovereenkomst aandelen’ afgesloten. De koopsom van de aandelen bedroeg f 750.000 (€ 340.336), welke werd voldaan door middel van verrekening van de eerder verstrekte bedragen. De levering van de aandelen in de bv vond echter niet plaats. Wegens het mislukken van het project ging de bv in 2001 failliet.
De ondernemer claimde uiteindelijk bij zijn aangifte inkomstenbelasting over 2002 een verlies uit aanmerkelijk belang ter hoogte van de koopsom van de aandelen. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat geen sprake was van een aanmerkelijk belang omdat geen uitvoering was gegeven aan de koopovereenkomst. Daarnaast was hij van oordeel dat de aandelen reeds op het moment van verkrijging feitelijk geen waarde (meer) hadden. Hij stelde de verkrijgingsprijs van de aandelen op f 1,-.
De rechtbank vond het aannemelijk dat sprake was van een onvoorwaardelijk recht op levering van de aandelen. De oorspronkelijk verstrekte bedragen waren naderhand bestemd als betaling voor de verkrijging van de aandelen. De rechtbank baseerde zijn oordeel op de schriftelijke koopovereenkomst, een schriftelijke toelichting en verklaringen van de ondernemer over de gang van zaken ter zitting. Ook was de rechtbank van oordeel dat de aandelen op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst toch nog de waarde van de verstrekte geldleningen f 750.000 (€ 340.336) hadden.
De rechtbank stelde de ondernemer in het gelijk.
Opmerking
Een verlies uit aanmerkelijk belang (box 2) is verrekenbaar met positief inkomen uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande kalenderjaar en de negen volgende kalenderjaren. Is geen sprake meer van een aanmerkelijk belang, dan kan een nog onverrekend gebleven aanmerkelijkbelangverlies in het daaropvolgende kalenderjaar op verzoek worden omgezet in een belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies en mag worden verrekend met inkomen uit werk en woning (box 1) in het kalenderjaar waarin de belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang is afgegeven en in de zeven daaropvolgende jaren. Het verlies moet wel uiterlijk in het negende jaar na het ontstaan van het verlies zijn verrekend.