Rechtbank Haarlem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag welke huwelijkspartner een afwaarderingsverlies op een aan de eigen bv verstrekte geldlening in aanmerking mocht nemen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure betrof een in gemeenschap van goederen gehuwd echtpaar dat alle aandelen in een bv bezat. De man had aan de bv een geldlening verstrekt die op zijn naam stond. In 2002 waardeerde de man de vordering met € 42.500 af en bracht dit in aftrek als negatief resultaat uit een werkzaamheid. De inspecteur meende dat ieder van beide echtgenoten 50% van het afwaarderingsverlies in aanmerking moest nemen.
De rechtbank wees dat af. Degene die in fiscale zin inkomsten geniet, is naar vaste rechtspraak in de regel degene aan wie het voordeel rechtstreeks toevloeit. Gewoonlijk is dat degene die de bestuursbevoegdheid heeft van die goederen, of degene die de goederen gebruikt of aanwendt binnen zijn onderneming of voor werkzaamheden die kwalificeren als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Niet in geschil was dat de vordering op naam van de man stond en dat de man de bestuursbevoegdheid had over de vordering. Hieraan verbond de rechtbank het gevolg dat het rendabel maken van de vordering aan de man moest worden toegerekend en dat hij de gehele afwaardering van de vordering ten laste van zijn belastbare inkomen mocht brengen.
Het fiscaal correct toerekenen van inkomsten tussen fiscale partners kan in bepaalde situaties -zoals bij de terbeschikkingstellingsregeling- een nogal ingewikkelde aangelegenheid zijn. We geven u een kijkje in de keuken.
Fiscale partners -echtgenoten en ongehuwd samenwonenden die aan bepaalde fiscale criteria voldoen- kunnen elk jaar opnieuw hun ‘gemeenschappelijke inkomensbestanddelen’ en bestanddelen van de rendementsgrondslag (box 3) in beginsel in iedere gewenste verhouding onderling toerekenen.
Tot de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen behoren:
– belastbare inkomsten uit eigen woning;
– het inkomen uit aanmerkelijk belang vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;
– de persoonsgebonden aftrek (o.a. alimentatie, uitgaven voor levensonderhoud, ziektekosten, scholingsuitgaven en aftrekbare giften).
De opbrengsten van de vermogensbestanddelen, die onder de zogeheten terbeschikkingstellingsregeling vallen en als ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ worden belast, behoren niet tot de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. U kunt hierbij onder meer denken aan het verstrekken van een geldlening aan een bv waarin de geldverstrekker een aanmerkelijk belang heeft. Voor resultaat uit overige werkzaamheden geldt daarom de hoofdregel, namelijk dat het resultaat in aanmerking wordt genomen bij degene door wie de (positieve of negatieve) voordelen zijn genoten.
Het huwelijksgoederenregime tussen echtgenoten is in deze materie een complicerende factor. Het huwelijksgoederenregime speelt geen wezenlijke rol indien de echtgenoten vermogensbestanddelen aan de bv ter beschikking stellen, waarbij een of beide echtgenoten een aanmerkelijk belang hebben. Immers de terbeschikkingstellingsregeling geldt ook indien de partner van de aanmerkelijkbelanghouder vermogensbestanddelen aan de bv van de aanmerkelijkbelanghouder ter beschikking stelt. Het huwelijksgoederenregime speelt juist wel een wezenlijke rol indien vermogensbestanddelen voor de onderneming worden gebruikt en waarbij de onderneming geen rechtspersoon (bv) is. De terbeschikkingstellingsregeling is namelijk alleen van toepassing als de echtgenoot van de ondernemer de eigen vermogensbestanddelen aan de onderneming ter beschikking stelt.
Het via het huwelijksgoederenregime gerechtigd zijn tot een vermogensbestanddeel staat overigens los van het in fiscale zin gerechtigd zijn tot de opbrengsten van dat vermogensbestanddeel. Dat wordt wel eens over het hoofd gezien. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Haarlem. De zaak was als volgt.
Een in gemeenschap van goederen gehuwd echtpaar bezat alle aandelen in een bv. De man had aan de bv een geldlening verstrekt. De vordering stond op zijn naam. De vordering viel onder de terbeschikkingstellingsregeling. In 2002 waardeerde de man de vordering met € 42.500 af en bracht dit in mindering op zijn inkomen als negatief resultaat uit een werkzaamheid. De inspecteur meende echter dat beide echtgenoten ieder 50% van het afwaarderingsverlies in aanmerking moest nemen. De zaak kwam voor Rechtbank Haarlem.
De rechtbank nam de hoofdregel van het fiscaalrechtelijk genieten als vertrekpunt. Naar vaste rechtspraak is dat in de regel degene aan wie het voordeel rechtstreeks toevloeit. Gewoonlijk is dat degene die: de bestuursbevoegdheid heeft van die goederen, of degene die de goederen gebruikt of aanwendt binnen zijn onderneming of voor werkzaamheden die kwalificeren als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank wees hierbij op een arrest van de Hoge Raad uit 2006.
Niet in geschil was dat de vordering op naam van de man stond en dat de man de bestuursbevoegdheid had over de vordering. Hieraan verbond de rechtbank het gevolg dat het rendabel maken van de vordering aan de man moest worden toegerekend en dat hij de gehele afwaardering van de vordering ten laste van zijn belastbare inkomen mocht brengen.