Hof Den Haag heeft beslist dat een familierelatie met een rechtsbijstandverlener het recht op een proceskostenvergoeding niet bij voorbaat uitsluit. Aan het recht op een proceskostenvergoeding zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moet sprake zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en moet vaststaan dat de kosten op de procespartij drukken.
Dit kan blijken uit nota’s of betalingsbewijzen vanwege verleende rechtsbijstand. In de procedure voor Hof Den Haag kon een vrouw dit bewijs echter niet leveren.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Zij had met succes rechtsbijstand ontvangen van haar broer die advocaat en procureur was, maar kennelijk was die rechtsbijstand toch gratis geweest. Voor een proceskostenvergoeding is dan geen plaats.
Als u een procedure geheel of gedeeltelijk wint, dan kan de rechter u een proceskostenvergoeding toekennen. De te vergoeden kosten zijn in beginsel op vaste bedragen gebaseerd, waardoor de werkelijke kosten geen rol spelen. U komt voor een vergoeding van proceskosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand slechts in aanmerking als blijkt dat een derde daadwerkelijk rechtsbijstand heeft verleend en dat de daarmee gemoeide kosten op u drukken. Daartoe is een bewijs (bijv. een nota van de adviseur) nodig. Het bestaan van een familierelatie met de rechtsbijstandsverlener lijkt een belemmering te kunnen zijn voor het recht op een proceskostenvergoeding, maar is dat in beginsel niet. Beide elementen kwamen in een uitspraak van Hof den Haag aan de orde. De zaak was als volgt.
Een vrouw had in twee procedures rechtsbijstand ontvangen van haar broer die advocaat en procureur was. De procedures had zij voor de rechtbank gewonnen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van € 322 voor de kosten in de bezwaarfase en € 644 voor de kosten in de beroepsfase.
De inspecteur stelde in hoger beroep dat de vrouw geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat zij geen nota’s van haar broer of betalingsbewijzen had overgelegd. Verder stelde hij dat een familierelatie reeds aan een zakelijke verhouding in de weg staat, waardoor geen sprake kan zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Hof Den Haag verwierp laatstgenoemde stelling van de inspecteur. Het bestaan van een familierelatie met een rechtsbijstandverlener sluit het recht op een proceskostenvergoeding niet bij voorbaat uit. Deze stelling van de inspecteur vindt geen steun in het recht. Toch won de inspecteur de procedure voor het hof. De vrouw had het hof geen nota’s of betalingsbewijzen overgelegd en ook was niet op andere wijze gebleken dat zij tegen betaling rechtsbijstand van haar broer had ontvangen.
Het hof wees de vrouw op een andere onvolkomenheid. Het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar moet al worden gedaan voordat het bestuursorgaan (de inspecteur) op het bezwaar heeft beslist. Dat was niet gebeurd.
Opmerking
De volgende kosten komen in beginsel in aanmerking voor een proceskostenvergoeding bij belastingzaken:
- kosten van door derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
- kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen maar ook een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht;
- reis- en verblijfskosten van een partij of een belanghebbende;
- verletkosten van een partij of een belanghebbende;
- kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen/ telefaxen en internationale telefoongesprekken.
Het bedrag van de hiervoor genoemde kosten wordt als volgt vastgesteld:list][*]ad a op basis van een bepaald puntenstelsel;
[*]ad b en c volgens het tarief in strafzaken (voor reiskosten het tarief van het openbaar vervoer, tweede klas);
[*]ad d op basis van het tarief tussen € 4,54 en € 53,09 per uur;
[*]ad e de werkelijke kosten.[/list]