De thans aan de orde zijnde gedraging is de zesde in een reeks van vergelijkbare tekortkomingen. Ondanks de eerder opgelegde maatregelen is betrokkene blijven volharden in zijn negatieve houding ten aanzien van de daadwerkelijke inschakeling in het arbeidsproces. Dit klemt temeer nu betrokkene reeds langdurig ‑ sedert 1996 ‑ bijstand ontvangt en van hem om die reden te meer inspanning mag worden verlangd om zelf in zijn levensonderhoud te gaan voorzien.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Bij zijn uitspraak van 20 december 2006 heeft de Centrale Raad van Beroep de wegens de vorige beëindiging van een re-integratietraject aan betrokkene opgelegde maatregel van verlaging van de bijstand met 100% gedurende vier maanden teruggebracht tot een verlaging met 100% gedurende twee maanden. Nu ook die maatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, heeft appellant terecht wederom besloten tot een maatregel die zwaarder is dan de in artikel 9 van de Maatregelenverordening voorziene standaardmaatregel en is een maatregel van meer dan twee maanden op zijn plaats.
Een verzwaring van de standaardmaatregel van één maand tot zes maanden acht de Raad echter niet in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate waarin deze aan betrokkene kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening gelezen in verbinding met artikel 18, eerste en tweede lid, van de WWB. De uit de gedingstukken blijkende gegevens met betrekking tot de gedragingen van betrokkene zijn onvoldoende zwaarwegend om een maatregel van die omvang te rechtvaardigen.
Een maatregel bestaande in een verlaging van de bijstandsuitkering met 100% gedurende vier maanden voldoet naar het oordeel van de Raad gezien de aanwezige gegevens wel aan het in artikel 2, tweede lid, neergelegde afstemmingsvereiste.