Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 18 januari 2005 drie uitspraken gedaan, waarin aan de orde was de rechtmatigheid van besluiten tot verdachtverklaring en preventieve ruiming van evenhoevige dieren op bedrijven in het gebied Kootwijkerbroek ten tijde van de mond- en klauwzeercrisis in 2001.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het College heeft in deze zaken geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is geweest van contaminatie of verwisseling van de door ID-Lelystad B.V. besmet bevonden monsters, welke van de besmettingshaard afkomstig zijn. Evenmin is aannemelijk dat zich tussen het moment van afname van deze monsters op de besmettingshaard en de aanlevering daarvan bij onderzoekslaboratorium ID-Lelystad B.V. onregelmatigheden hebben voorgedaan. Voorts heeft het College geoordeeld dat de thans beschikbare stukken niet zodanige onderzoeksgegevens bevatten, dat door het College kan worden vastgesteld dat de door ID-Lelystad B.V. aan verweerder medegedeelde uitslag van het laboratoriumonderzoek blijkt uit onderzoeken die overeenkomstig de daaraan te stellen eisen zijn uitgevoerd.
Appellanten hebben aangevoerd dat onderzoekslaboratorium ID-Lelystad B.V. in 2001 niet de bevoegdheid had om onderzoeken naar de aanwezigheid van mkz uit voeren, omdat ID-Lelystad B.V. destijds niet werd genoemd in bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG als nationaal laboratorium dat met levend mkz-virus mocht werken. Dit betoog stelt aan de orde of de door ID-Lelystad B.V. uitgevoerde laboratoriumtesten ten grondslag konden worden gelegd aan de besmetverklaring van de besmettingshaard en daarmee indirect aan de jegens appellanten genomen bestrijdingsmaatregelen.
In dit kader heeft het College het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht bij wege van een prejudiciële beslissing duidelijkheid te verschaffen over de vraag of deze bijlage B aldus moet worden uitgelegd dat de vermelding van Centraal Diergeneeskundig Instituut in die bijlage ook betrekking kan hebben op ID-Lelystad B.V..
Indien het Hof vorenvermelde vraag bevestigend beantwoordt, komt aan de orde de betwisting door appellanten van de juistheid van de door ID-Lelystad B.V. aan verweerder medegedeelde positieve testuitslag, waarop verweerder de jegens appellanten genomen besluiten heeft gebaseerd. Geen der partijen heeft de beschikking gekregen over gegevens die aan de oordeelsvorming van ID-Lelystad B.V. ten aanzien van de positieve testuitslag ten grondslag hebben gelegen. Appellanten zijn onder meer van mening dat verweerder uit zorgvuldigheidsoogpunt aan de hand van onderzoeksgegevens van ID-Lelystad B.V. had dienen na te gaan of de onderzoekingen door ID-Lelystad B.V. naar behoren hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft daarentegen betoogd dat hij, gelet op zijn aan het gemeenschapsrecht ontleende gebondenheid aan de vaststelling van de aanwezigheid van mkz door ID-Lelystad B.V., behoorde te volstaan met een verwijzing naar de mededeling van de laboratoriumuitslag van ID-Lelystad B.V..
In dit kader heeft het College het Hof verzocht bij wege van prejudiciële beslissing eveneens te bepalen of – kort gezegd – richtlijn 85/511/EEG aldus dient te worden uitgelegd dat daarin is geregeld dat verweerder al dan niet gebonden is aan uitkomsten van onderzoek door een laboratorium dat is geplaatst op bijlage B bij richtlijn 85/551/EEG.