De Hoge Raad heeft onlangs prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie over de btw-gevolgen van de levering van onroerende zaken. Vanaf welk moment wordt een levering van gebouwen – nadat de sloop van deze gebouwen is aangevangen – aangemerkt als een levering die van rechtswege met btw is belast..
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een Nederlandse bv, die ondernemer was voor de btw, heeft een perceel grond gekocht met daarop twee gebouwen. De bv was voornemens om de twee gebouwen volledig te slopen en nieuwe kantoorpanden op de grond te bouwen. De bv had met de verkoper afgesproken dat de deze zorg zou dragen voor de sloop en dat de bv de sloopkosten zou dragen door een vermeerdering van de koopsom. Uiteindelijk werd de onroerende zaak geleverd door de verkoper aan de bv op dezelfde dag dat de feitelijke sloopwerkzaamheden begonnen. Op het moment van de levering was slechts een van de twee gebouwen gedeeltelijk gesloopt. Na de levering werden beide gebouwen volledig gesloopt en de nieuwe kantoorpanden gebouwd.
De bv stelde dat de aankoop van rechtswege belast was met btw, omdat dit aangemerkt kan worden als een levering, vóór de eerste ingebruikneming, van een gebouw en het erbij behorend terrein.. De bv beoogde de levering met btw belast te laten plaatsvinden, aangezien de btw via de vooraftrek kan worden teruggekregen, in plaats van een levering belast met overdrachtsbelasting. Wanneer een levering van een onroerende zaak volgens de wet met btw is belast, geldt in het algemeen een vrijstelling van overdrachtsbelasting.
Op basis van de relevante bepalingen in het gemeenschapsrecht, mogen lidstaten van de EU gedetailleerde regels en hun eigen criteria opstellen – binnen een bepaalde reikwijdte – over de toepassing en definities van verschillende concepten in de regeling. In deze zaak is de centrale vraag of de manier waarop Nederland deze regels en criteria in de nationale wet heeft neergelegd in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, en of de Nederlandse wetgever in dit geval al dan niet buiten zijn bevoegdheden is getreden.
Volgens de Hoge Raad lijkt uit de relevante bepalingen van de Zesde btw-richtlijn te volgen dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat een levering van een gebouw voor het tijdstip waarop het gebouw voor het eerst in gebruik wordt genomen of is voltooid, volgens de wet belast is met btw. Hoewel de lidstaten de vrijheid hebben om een periode te bepalen (bijvoorbeeld tussen de datum van voltooiing en de datum van de eerste levering, of tussen de datum van eerste ingebruikneming en de datum van opvolgende levering) waarin de levering nog steeds met btw belast is, lijken zij niet de vrijheid te hebben om zelf te bepalen wat het eerste tijdstip is waarop sprake is van een belaste levering van een dergelijk gebouw (of bouwterrein). De Hoge Raad vraagt zich onder meer af of het sloopproces volledig voltooid dient te zijn voordat sprake is van een terrein dat kwalificeert als bouwterrein, en of de levering van een gedeeltelijk gesloopt gebouw ook kan worden aangemerkt als een levering van een gebouw vóór eerste ingebruikneming.
Voor de bepaling van het eerste tijdstip waarop sprake is van een zodanige btw-belaste levering van onroerend goed verwijst de Hoge Raad naar een toelichting van de Europese Commissie, die hoorde bij het oorspronkelijke voorstel voor de Zesde btw-richtlijn, uit 1973. De Hoge Raad merkt op dat ook terreinen met gebouwen in aanbouw, of met gebouwen die voor sloop bestemd zijn, in dat voorstel worden gerekend tot bouwterreinen. Hieruit concludeert de Hoge Raad dat de bedoeling van de opstellers van het voorstel moet zijn geweest om de levering van nieuwbouw vanaf de voorgenomen sloop tot aan de eerste ingebruikneming met btw te belasten. Deze bepaling is in overeenstemming met het principe van neutraliteit, omdat de btw die wordt berekend over de sloopwerkzaamheden, het bouwrijp maken van het terrein en de bouw, in vooraftrek kan worden gebracht. Echter, gezien het feit dat de tekst van het oorspronkelijke voorstel ingrijpend is gewijzigd in de uiteindelijk aangenomen tekst van de richtlijn, is het de vraag of deze neutraliteit nog steeds moet worden bereikt. Er zou ook gezegd kunnen worden dat een gedeeltelijk gesloopt gebouw – en zeker een voor een gering gedeelte gesloopt gebouw – in feite nog steeds het oude, voorheen gebruikte gebouw is. De levering zou dan een levering zijn van een gebouw na de eerste ingebruikneming, en daarmee onder de vrijstelling vallen.
In zijn oordeel overweegt de Hoge Raad diverse argumenten voor en tegen de stelling van de bv, dat de levering met btw belast is. Omdat deze zaak ziet op de uitleg van gemeenschapsrecht, heeft de Hoge Raad beslist om de volgende vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen:
- Moet artikel 13, B, letter g, in samenhang met artikel 4, lid 3, letter a, van de Zesde richtlijn zo worden uitgelegd dat belast is de levering van een gebouw dat gedeeltelijk is gesloopt met het oog op vervanging van dat gebouw door een nieuw op te richten gebouw?
- Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang of de verkoper dan wel de koper van het gebouw de opdracht tot de sloop heeft gegeven en de kosten daarvan aan zich in rekening laat brengen, met dien verstande dat de levering alleen dan belast is als de verkoper de opdracht tot de sloop heeft gegeven en de kosten daarvan aan zich in rekening laat brengen?
- Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang of de verkoper dan wel de koper van het gebouw de nieuwbouwplannen heeft ontwikkeld, met dien verstande dat de levering alleen dan belast is indien de verkoper de nieuwbouwplannen heeft ontwikkeld?
- Zo het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, is dan belast elke levering die plaatsvindt na het tijdstip waarop de sloopwerkzaamheden feitelijk een aanvang nemen dan wel na enig later tijdstip, in het bijzonder het tijdstip waarop de sloop substantieel is gevorderd?
De Hoge Raad houdt de zaak aan totdat het Europese Hof uitspraak heeft gedaan over de voorgelegde vragen.