Van een inspecteur mag bij het vaststellen van een voorlopige aanslag een zodanige zorgvuldigheid worden verwacht dat hij de in een belastingaangifte verstrekte gegevens op een juiste wijze verwerkt. Als hij dat niet doet, maar bij het vaststellen van de definitieve aanslag wel, dan kan het in rekening brengen van heffingsrente bij de definitieve aanslag in strijd komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Tot deze uitspraak kwam onlangs Rechtbank Breda. In de onderhavige procedure mocht de inspecteur in de definitieve aanslag alleen heffingsrente in rekening brengen tot het bedrag van de vergoede heffingsrente bij de voorlopige aanslag.
Een inspecteur kan bij het opleggen van een definitieve aanslag naar een te betalen bedrag niet altijd heffingsrente in rekening brengen. Illustratief hierbij is een uitspraak van Rechtbank Breda. De zaak was als volgt.
Een in België wonende man met een Nederlandse nationaliteit had in 2005 in Nederland inkomsten uit dienstbetrekking gehad. Voor het jaar 2005 had hij aangifte inkomstenbelasting gedaan en daarbij aangegeven dat hij het hele jaar 2005 in Nederland premieplichtig was voor de volksverzekeringen.
De inspecteur legde op 5 juli 2006 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op over 2005. Hij had daarbij de aangifte gevolgd maar geen rekening gehouden met de Nederlandse premieplicht voor de volkverzekeringen. De voorlopige aanslag leidde tot een belastingteruggaaf van € 5.155 inclusief € 89 aan te vergoeden heffingsrente.
Op 10 oktober 2007 legde de inspecteur de definitieve aanslag over 2005 op. Deze aanslag leidde tot een te betalen bedrag van € 5.228 inclusief € 376 aan heffingsrente. In de definitieve aanslag was uitgegaan van hetzelfde belastbare inkomen, maar was wel rekening gehouden met de Nederlandse premieplicht voor de volksverzekeringen.
De man was van mening dat de inspecteur de definitieve aanslag 2005 ten onrechte en tot een onjuist bedrag had opgelegd. Ook was hij van mening dat de inspecteur bij de definitieve aanslag geen heffingsrente in rekening had mogen brengen.
De rechtbank stelde de man in het ongelijk wat betreft het opleggen van de definitieve aanslag. Aan een voorlopige aanslag kan in de regel geen vertrouwen worden ontleend. In bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn, maar de man had niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige procedure daarvan sprake was geweest. De man had ook niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de inspecteur bij het vaststellen van de definitieve aanslag was uitgegaan van onjuiste gegevens. De inspecteur had de gegevens gebruikt die de man zelf had opgenomen in zijn aangifte.
Wat betreft de heffingsrente stelde de rechtbank de man wel in het gelijk. De man had in zijn aangifte aangegeven dat hij in 2005 het hele jaar premieplichtig was voor de volksverzekeringen in Nederland. De inspecteur had bij het vaststellen van de voorlopige aanslag met deze tijdig en juist verstrekte informatie geen rekening gehouden.
De staatssecretaris van Financiën had in 2006 in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven, dat in bepaalde situaties het in rekening brengen van heffingsrente in strijd kan zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is dan aan de inspecteur om de feiten en omstandigheden van het individuele geval te toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en te bezien of er aanleiding bestaat om de in rekening gebrachte heffingsrente (gedeeltelijk) terug te nemen.
De rechtbank gaf aan dat van een inspecteur bij het vaststellen van een voorlopige aanslag een zodanige zorgvuldigheid mag worden verwacht, dat hij de in een belastingaangifte verstrekte gegevens op een juiste wijze verwerkt. Door dit in de onderhavige procedure niet te doen, had de inspecteur tot de conclusie moeten komen dat de heffingsrente moest worden teruggenomen. Dit is alleen anders voor dat deel van de heffingsrente dat bij het vaststellen van de voorlopige aanslag was vergoed. De rechtbank was van oordeel dat het renteverlies over een te hoge teruggaaf voor rekening en risico van de Staat moet blijven. De rechtbank verminderde daarop de in rekening gebrachte heffingsrente van € 376 tot € 89.