De graad van familieverwantschap tussen erflater en erfgenaam of legataris is bepalend voor de tariefgroepindeling voor het successierecht. Het bepaalt tezamen met de omvang van de erfrechtelijke verkrijging de hoogte van het van toepassing zijnde successietarief. Kinderen van de erflater vallen in tariefgroep I: de tariefgroep met het laagste successietarief (van 5% tot maximaal 27%, jaar 2008).
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Het begrip ‘kind’ is voor de heffing van successierecht in de afgelopen jaren uitgebreid. Echter een natuurlijk kind van een overleden man (die niet met de moeder gehuwd was) kwalificeert voor het successierecht niet zonder meer als kind. Daartoe is nodig dat hij het kind heeft erkend of dat het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Indien zowel de erkenning als de gerechtelijke vaststelling niet hebben plaatsgevonden, dan betekent dat nog geen onherroepelijke indeling in tariefgroep III (successietarief van 41 % tot maximaal 68%, jaar 2008). Men kan ter zitting voor de rechtbank verzoeken om alsnog gerechtelijke vaststelling van het vaderschap te laten plaatsvinden.
Dit laatste was aan de orde in een procedure voor Rechtbank Breda. De rechtbank hield de beslissing aan in afwachting van de uitkomst van de vaderschapsactie.
De graad van familieverwantschap tussen erflater en erfgenaam of legataris is bepalend voor de tariefgroepindeling voor het successierecht. Het bepaalt tezamen met de omvang van de erfrechtelijke verkrijging de hoogte van het van toepassing zijnde successietarief. Kinderen van de erflater vallen in tariefgroep I: de tariefgroep met het laagste successietarief (van 5% tot maximaal 27%, jaar 2008). Het begrip ‘kind’ is voor de heffing van successierecht in de afgelopen jaren uitgebreid. Het omvat niet alleen kind in civielrechtelijke zin (wettig kind, geadopteerd kind, erkend kind en afstamming via gerechtelijke vaststelling) maar ook: pleegkind, stiefkind en in bepaalde gevallen kinderen waarover een volwassene het ouderlijk gezag mede uitoefent of de voogdij uitoefent. Voor de Successiewet wordt het geregistreerd partnerschap gelijkgesteld met het huwelijk. Daardoor kwalificeert een kind van de ene geregistreerde partner ook als kind van de andere geregistreerde partner.
Als de civielrechtelijke status ‘kind’ op het moment van overlijden van de veronderstelde natuurlijke ouder nog niet door de rechter is vastgesteld, staat daarmee de indeling in tariefgroep III (successietarief van 41 % tot maximaal 68%, jaar 2008) nog niet onherroepelijk vast. Dit blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Breda.
De procedure betrof een natuurlijke dochter van een in 2005 overleden man. De man was gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van de dochter. Hij had het kind niet erkend. De dochter had altijd bij haar moeder ingewoond. De man had de moeder voorgesteld dat hij het kind zou erkennen, een onderhoudsbijdrage voor haar zou gaan betalen en dat er een omgangsregeling tussen hem en de dochter zou komen. De moeder ging niet op het voorstel in. De man poogde via de rechter een omgangsregeling met de dochter te verkrijgen, maar dat werd afgewezen. Wel had hij regelmatig contact onderhouden met de dochter onder andere met correspondentie. Hij ondertekende de brieven altijd met ‘je vader’.
Bij testament had de man vrijwel zijn gehele vermogen nagelaten aan zijn dochter. De inspecteur stelde de omvang van de erfrechtelijke verkrijging van de dochter vast en berekende het verschuldigde successierecht daarover met toepassing van tariefgroep III. De dochter meende dat zij kwalificeerde voor tariefgroep I en stelde beroep in bij Rechtbank Breda.
De rechtbank stelde uit de feiten vast dat weliswaar enig contact was tussen de man en de dochter, maar dat geen sprake was van ‘nauwe persoonlijke betrekkingen’ of van ‘family life’ in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Zou daarvan wel sprake zijn geweest, dan zou volgens het EVRM-verdrag geen onderscheid mogen worden gemaakt tussen de juridische vader en de biologische vader. In dat geval zou het beroep van de dochter gegrond zijn. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de inspecteur de dochter vooralsnog in de juiste tariefgroep had ingedeeld. Maar daarmee was het pleit nog niet beslecht. Op de zitting kwamen de dochter en de inspecteur overeen om de tariefgroepindeling te laten afhangen van de komende gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank hield daarom de beslissing aan in afwachting van de uitkomst van deze vaststelling.