De Hoge Raad heeft onlangs een uitspraak van Hof Amsterdam bevestigd over de heffingsbevoegdheid van de Nederlandse fiscus in een specifieke situatie. Het betrof een bv waarvan de directeur-grootaandeelhouder met zijn echtgenote eind 1995 naar Griekenland was geëmigreerd. Niet in geschil was dat zij in fiscaal opzicht inwoners van Griekenland waren geworden en ook niet dat de plaats van de werkelijke leiding van de bv naar Griekenland was overgegaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De inspecteur was echter van mening dat – wil de bv volgens het belastingverdrag met Griekenland aldaar als inwoner kwalificeren – de bv feitelijk onderworpen moet zijn aan de Griekse (vennootschaps)belasting. Het hof was van oordeel dat de feitelijke onderworpenheid aan een belasting niet als voorwaarde geldt voor het inwonerschap in het belastingverdrag. De visie van de inspecteur strookte ook niet met het commentaar bij het artikel over de woonplaatsbepaling in het OESO-modelverdrag waarop het artikel van de woonplaatsbepaling uit het belastingverdrag met Griekenland is gebaseerd. Het hof stelde de bv in het gelijk en vernietigde de door de inspecteur opgelegde belastingaanslagen.
Nederland heft vennootschapsbelasting van lichamen – bijvoorbeeld nv’s en bv’s – die in Nederland zijn gevestigd (binnenlands belastingplichtigen) en van niet in Nederland gevestigde lichamen die Nederlands inkomen genieten (buitenlands belastingplichtigen). De vestigingsplaats van een lichaam wordt bepaald naar de feiten en omstandigheden van het geval. De plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap bepaalt doorgaans de vestigingsplaats.
Naast bovengenoemde feitelijke omstandigheden die de vestigingsplaats van een lichaam bepalen, kan een lichaam in Nederland belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting op basis van de zogeheten woonplaatsfictie. Deze fictie houdt kort gezegd in dat de oprichting van een lichaam naar Nederlands recht ertoe leidt dat het opgerichte lichaam steeds geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd. Er gelden hierbij nog enige aanvullende bepalingen. Ingeval de werkelijke leiding van een naar Nederlands recht opgericht lichaam niet in Nederland is gelegen, heeft het lichaam in beginsel een dubbele vestigingsplaats. Het belastingverdrag met het land waar de werkelijke leiding is gevestigd moet in dat geval uitsluitsel bieden over de vestigingsplaats, anders ontstaat dubbele heffing.
De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de heffingsbevoegdheid van de Nederlandse fiscus in een specifieke situatie. Het betrof een (naar Nederlands recht opgerichte) bv waarvan de directeur-grootaandeelhouder met zijn echtgenote eind 1995 naar Griekenland was geëmigreerd. Niet in geschil was dat zij in fiscaal opzicht inwoners van Griekenland waren geworden en ook niet dat de plaats van de werkelijke leiding van de bv naar Griekenland was overgegaan. De bv was door Griekse bureaucratie echter nog steeds niet geregistreerd en beschikte evenmin over een woonplaatsverklaring van de Griekse belastingdienst. Ook had de bv tot de behandeling van de zaak voor Hof Amsterdam in 2005 nog geen aanslagen in de Griekse (vennootschaps)belasting ontvangen.
De inspecteur legde de bv over 1996 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op en voor 1999 een aanslag vennootschapsbelasting. Hij was van mening dat – wil de bv volgens het belastingverdrag met Griekenland als inwoner kwalificeren – de bv ook feitelijk moet zijn onderworpen aan de Griekse (vennootschaps)belasting. Het hof was het met de inspecteur eens dat de bv in 1996 en 1999 niet feitelijk was onderworpen aan de Griekse (vennootschaps)belasting. Echter, het artikel in het belastingverdrag met Griekenland over inwonerschap stelt feitelijke onderworpenheid aan een belasting niet als voorwaarde voor het inwonerschap. De visie van de inspecteur strookte ook niet met het commentaar bij het artikel over de woonplaatsbepaling in het OESO-modelverdrag, waarop het artikel van de woonplaatsbepaling uit het belastingverdrag met Griekenland is gebaseerd. Het hof stelde de bv daarop in het gelijk en vernietigde de door de inspecteur opgelegde belastingaanslagen.
De staatssecretaris ging in beroep bij de Hoge Raad, maar alle daar aangevoerde cassatiemiddelen misten doel.