Onlangs heeft Rechtbank Breda een opmerkelijke uitspraak gedaan over de toepassing van het vertrouwensbeginsel naar aanleiding van mondelinge uitlatingen door de inspecteur. De inspecteur verklaarde bij de rechtbank dat hij de informatie waarop de werkgever zich beriep, niet kan hebben gegeven. De rechtbank trok de verklaring van de inspecteur niet in twijfel, maar achtte de ontkenning door de inspecteur onvoldoende om te weerleggen dat het bewuste telefoongesprek is verlopen zoals de werkgever had verklaard. De onterecht geclaimde afdrachtvermindering van circa € 140.000 mocht niet worden nageheven. De belastingdienst is in hoger beroep gegaan.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Rechtbank Breda heeft recentelijk een opmerkelijke uitspraak gedaan over de toepassing van het vertrouwensbeginsel naar aanleiding van mondelinge uitlatingen door de inspecteur. In deze zaak had de werkgever in 2000 tweemaal telefonisch contact opgenomen met de belastingdienst over de berekening van het toetsloon voor de afdrachtvermindering lage lonen. Het toetsloon is door de werkgever vervolgens conform deze mondelinge toelichtingen berekend.
In 2003 heeft een boekenonderzoek bij de werkgever plaatsgevonden. De inspecteur stelde zich daarbij op het standpunt dat het toetsloon voor de afdrachtvermindering lage lonen onjuist was vastgesteld en legde een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen op. De werkgever vond dat hij had mogen vertrouwen op de mondelinge uitlatingen van de inspecteur. De inspecteur ontkende dat deze uitlatingen waren gedaan en dat hiermee vertrouwen bij de werkgever was gewekt over de wijze van berekenen van de afdrachtvermindering.
Over de inhoud van het tweede gesprek bestond discussie. De inspecteur verklaarde daarover dat hij zich wel kon herinneren met de werkgever te hebben gesproken, maar zich niet de gestelde vraag kon herinneren. Daarnaast gaf de inspecteur aan dat zijn volgens de werkgever gegeven antwoord apert onjuist is en dat hij daarom het antwoord niet kan hebben gegeven. Ook zijn antwoord dat deze toezegging niet schriftelijk hoefde te worden bevestigd, kon de inspecteur volgens hem niet hebben gezegd, omdat het juist zijn werkwijze is om antwoorden schriftelijk vast te leggen.
De rechtbank trok de verklaring van de inspecteur niet in twijfel, maar achtte de verklaring onvoldoende om het standpunt van de werkgever in twijfel te trekken. Daarbij is voornamelijk rekening gehouden met het feit dat de inspecteur zich de inhoud van het gesprek niet meer herinnerde en slechts verklaarde hoe hij normaliter – en wellicht met de kennis van nu – zou hebben gehandeld. Gezien de onduidelijkheden in de wettelijke regeling en de uitlatingen van de inspecteur, was het volgens de rechtbank voor de werkgever niet evident dat hij in strijd met de wet handelde. De werkgever mocht vertrouwen op de mondelinge uitlatingen van de inspecteur. De inspecteur is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel naar aanleiding van mondelinge toezeggingen van de inspecteur wordt in de praktijk slechts hoogst zelden toegewezen. Gezien het feit dat het een uitspraak is van de rechtbank, is het nog maar de vraag of deze uitspraak in hoger beroep wordt gevolgd. Om discussie over mondelinge toezeggingen door de belastingdienst te voorkomen, verdient het aanbeveling om altijd te verzoeken om een schriftelijke vastlegging of eventueel zelf een schriftelijke vastlegging te maken en deze aan de belastingdienst te versturen.