Hof Amsterdam heeft onlangs een uitspraak van Rechtbank Haarlem bevestigd over de toepassing van een fiscale faciliteit op grond van de Natuurschoonwet (NSW) bij de vererving van kwalificerende landgoederen die vlak voor overlijden zijn verworven. Deze NSW-faciliteit houdt in dat (een deel van) de berekende belasting niet zal worden ingevorderd op voorwaarde dat de verkrijger het landgoed nog ten minste 25 jaren als zodanig in stand houdt..
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De procedure betrof een familie die sinds de 18e eeuw twee landgoederen in het bezit had. De erflaatster in de onderhavige procedure had vijf dagen voor haar overlijden 72% van een van de landgoederen bijgekocht van diverse familieleden die mede-eigenaren waren. Daarmee zette zij een groot deel van haar na te laten vermogen om in een nalatenschap met vrijgesteld Natuurschoonlandgoed. De inspecteur wilde de koopovereenkomst met het leerstuk van fraus legis (wetsontduiking) negeren. Het hof stelde echter vast dat voor de familie behoud van het landgoed voorop stond. Dat was een geoorloofd doel dat bovendien in de lijn lag met de bedoeling van de fiscale faciliteit. Het hof trok daarnaast ook een parallel met de fiscale faciliteit voor de vererving of schenking van ondernemingsvermogen.
Voor de erfrechtelijke verkrijging of schenking van een kwalificerend landgoed bestaat onder voorwaarden in de Natuurschoonwet (NSW) een faciliteit: de invorderingsvrijstelling. Deze houdt in dat (een deel van) de berekende belasting niet zal worden ingevorderd op voorwaarde dat de verkrijger het landgoed nog ten minste 25 jaren als zodanig in stand houdt en niet meer hout zal vellen dan voor normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is.
Hof Amsterdam heeft onlangs uitspraak gedaan in een niet alledaagse zaak. Het betrof een familie die sinds de 18e eeuw twee landgoederen in het bezit had. De erflaatster in de onderhavige procedure bezat 25% van een van de landgoederen. Haar twee zussen en broer hadden ieder ook 25% in eigendom. Op 27 april 2001, vijf dagen voor haar overlijden, kocht ze 72% (bij ieder 24%) van dat landgoed bij van haar zussen en broer. De koopsom bleef ze schuldig. Met de aankoop zette zij een groot deel van haar na te laten vermogen om in een nalatenschap waarop de invorderingsvrijstelling van de NSW van toepassing kon zijn. In haar testament had zij aan haar broer en zusters het vruchtgebruik van haar nalatenschap gelegateerd en aan haar neven en nichten de bloot eigendom van de nalatenschap.
In de aangifte successierecht claimde de familie de toepassing van de NSW-invorderingsvrijstelling op de erfrechtelijke verkrijging van 97% van het desbetreffende landgoed. De inspecteur was evenwel van mening dat de invorderingsvrijstelling alleen van toepassing kon zijn op het deel van het landgoed (25%) dat de erflaatster al vóór de aankoop op 27 april 2007 in bezit had. De aankoop had zo kort voor het overlijden plaatsgevonden dat deze reële betekenis zou missen. De inspecteur beriep zich daarbij op de leer van de wetsontduiking (fraus legis). De zaak kwam vervolgens voor Rechtbank Haarlem. De rechtbank stelde de erfgenamen in het gelijk.
De inspecteur ging in hoger beroep bij Hof Amsterdam en beriep zich weer op het leerstuk van wetsontduiking. Het hof onderschreef echter alle overwegingen van de rechtbank en voegde nog een extra element aan toe ten gunste van de erfgenamen.
In de Successiewet bestaat een met de invorderingsvrijstelling voor landgoederen vergelijkbare regeling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Het betreft de (voorwaardelijke) vrijstelling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen via schenking of vererving. In deze regeling bestaat ook geen bezitseis (minimum bezitsduur) ingeval ondernemingsvermogen vererft. Bij schenking van ondernemingsvermogen bestaat voor de schenker wel een bezitseis (minimaal vijf jaar voorafgaand aan de dag van de schenking). De wetgever heeft dit onderscheid bewust gewild. Het is dus mogelijk om kort voor het overlijden ondernemingsvermogen aan te schaffen en van deze ondernemingsfaciliteit gebruik te maken. Echter, fiscale planning ligt in zo’n geval niet erg in de rede aangezien aan een erfrechtelijke verkrijging doorgaans geen keuze ten grondslag ligt maar aan een schenking wel. In deze parallel met de verkrijging van ondernemingsvermogen zag het hof nog een extra aanknopingspunt om de gekozen weg van de familie aanvaardbaar te achten. Het hof bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank.