Op dividenden die Nederlandse bv’s uitbetalen aan vennootschappen die buiten de Europese Unie zijn gevestigd, wordt vaak dividendbelasting worden ingehouden. Of dat ook daadwerkelijk aan de orde is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het individuele geval en het van toepassing zijnde belastingverdrag.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Zo kwam Rechtbank Haarlem in een feitelijke procedure onlangs tot de conclusie dat een in Nederland gevestigde bv terecht 5% bronbelasting had ingehouden op dividenduitkeringen aan haar Canadese moedermaatschappij die alle aandelen in de bv bezat. Zouden de aandelen in de Nederlandse bv kunnen worden toegerekend aan het bedrijfsvermogen van de Nederlandse vaste inrichting van de Canadese moedermaatschappij, dan had wellicht inhouding van bronbelasting (ruim € 395.000) achterwege kunnen blijven. Situaties als deze komen in de praktijk vaker voor. Bij substantiële internationale dividendstromen loont het daarom wellicht de moeite om deze eens kritisch tegen het licht te laten houden.
Op dividenden die Nederlandse bv’s uitbetalen aan vennootschappen die buiten de Europese Unie zijn gevestigd, wordt vaak dividendbelasting worden ingehouden. Of dat ook daadwerkelijk aan de orde is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het individuele geval en het van toepassing zijnde belastingverdrag. Zo heeft Rechtbank Haarlem
onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een in Nederland gevestigde bv terecht 5% bronbelasting had ingehouden op dividenduitkeringen aan haar moedervennootschap die in Canada was gevestigd. De zaak was verkort weergegeven als volgt.
Een in Nederland gevestigde bv met een houdsterfunctie in een uitgeversconcern had in 2005 drie dividenduitkeringen aan haar moedervennootschap, een Canadese Ltd, gedaan van in totaal ruim € 7,9 mln. De Canadese Ltd bezat 100% van de aandelen van de bv. Op de dividenduitkeringen had de bv conform het belastingverdrag met Canada 5% dividendbelasting ingehouden. Een ander van belang zijnd feit betrof de omstandigheid dat de Canadese Ltd de uiteindelijk gerechtigde was van de dividenden. De Ltd had in Canada geen recht op verrekening van de Nederlandse dividendbelasting met de Canadese belasting over de winst. Voorts bezat de Ltd wel een vaste inrichting in Nederland, die zich bezighield met het uitgeven van boeken op de Nederlandse markt. Tot het vermogen van deze vaste inrichting werden niet de aandelen van de Canadese Ltd in de Nederlandse bv -die alleen houdsteractiviteiten ontplooide- gerekend. De bv was van mening dat geen dividendbelasting hoefde te worden ingehouden. De bv deed daarbij een beroep op de beginselen van vrijheid van kapitaalverkeer volgens het EG-verdrag. De zaak kwam voor Rechtbank Haarlem.
De rechtbank stelde voorop dat de bv niet in aanmerking kwam voor de inhoudingsvrijstelling van dividendbelasting omdat niet was voldaan aan de gestelde voorwaarden uit de Wet op de dividendbelasting. Zo was de Ltd naar Canadees recht opgericht en niet naar Nederlands recht of het recht van een EU-lidstaat. Verder was de Ltd uitsluitend in Canada gevestigd en was daar onderworpen aan de belastingheffing en niet in een EU-lidstaat. Ten slotte beschikte de Ltd in Nederland weliswaar over een vaste inrichting, maar de aandelen in de bv behoorden niet tot het vermogen van de vaste inrichting, zodat op de dividenduitkering ook niet de deelnemingsvrijstelling van toepassing was.
Vervolgens ging de rechtbank in op de vrijheden uit het EG-verdrag. De vrijheid van kapitaalverkeer verbiedt alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen. Canada is zo’n derde land. De rechtbank merkte op dat inhouding van bronbelasting op dividenduitkeringen -zonder de mogelijkheid om een beroep te doen op de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting- een beperking van dat kapitaalverkeer kan opleveren.
De rechtbank wees vervolgens op een arrest van de Hoge Raad uit 2008. Volgens de Hoge Raad wordt niet toegekomen aan de toetsing van het beginsel van vrij kapitaalverkeer uit het EG-verdrag als de dividendgerechtigde aandeelhouder een beslissende invloed kan uitoefenen op besluiten van een dochtervennootschap en haar activiteiten kan bepalen. In dat geval valt de beperking die is gelegen in de heffing van dividendbelasting, binnen de materiële werkingssfeer van de vrijheid van vestiging van het EG-verdrag. Kort gezegd: bij meerderheidsdeelnemingen vindt uitsluitend toetsing plaats aan het recht van vrije vestiging. In de onderhavige procedure bezat de Ltd 100% van de aandelen van de bv en was dus alleen toetsing aan het recht van vrije vestiging mogelijk. Het recht van vrije vestiging geldt echter niet in relatie met derde landen. Daarmee was het pleit beslecht. De rechtbank kwam tot het oordeel dat terecht dividendbelasting was geheven.
Opmerking
Situaties als deze komen in de praktijk vaker voor. Bij substantiële internationale dividendstromen loont het daarom wellicht de moeite om een individuele situatie kritisch te laten beoordelen of niet onnodig dividendbelasting als bronheffing wordt ingehouden.