Rechtbank Breda heeft onlangs uitspraak gedaan in een zaak waarin de begrenzing van de geheimhoudingsplicht van een belastinginspecteur centraal stond.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Een vrouw, dochter van haar overleden vader, had in 2007 een voorlopige en definitieve aanslag successierecht gekregen naar een belaste verkrijging van ruim € 200.000. De aanslagen waren gebaseerd op de door de moeder ingediende aangifte successierecht. De dochter beschikte echter niet over deze aangifte. Zij maakte wel bezwaar tegen de aan haar opgelegde aanslagen. Bij tussenuitspraak van de rechtbank in 2008 verzocht de rechtbank de inspecteur de aangifte over te leggen om de zaak verder te kunnen behandelen. De inspecteur weigerde aan dat verzoek gehoor te geven.
Het zou een persoonlijk stuk van de weduwe betreffen en deze had geen toestemming gegeven om de aangifte over te leggen. De rechtbank verzocht de inspecteur vervolgens om de aangifte alleen aan de rechtbank over te leggen. Ook dit weigerde de inspecteur. Nu was de maat vol voor de rechtbank die daarop beide aanslagen successierecht vernietigde, omdat de aangifte van wezenlijk belang was om te kunnen beoordelen of de aanslagen juist waren.
Voor medewerkers van de belastingdienst geldt een geheimhoudingsplicht. Deze houdt kort gezegd in dat de medewerkers bij de uitvoering van de belastingwet betreffende een persoon of zaken van een ander terughoudend te werk moeten gaan bij het verder verspreiden van informatie over die persoon of zaken. Verdere bekendmaking mag alleen als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of de invordering van enige rijksbelasting. In bepaalde situaties geldt de geheimhoudingsplicht niet. Dit is onder meer het geval als enig wettelijk voorschrift de medewerker tot bekendmaking verplicht. Verder kan de minister van Financiën in bepaalde gevallen ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht. In de praktijk blijkt dat sommige medewerkers de begrenzingen van hun geheimhoudingsplicht geheel uit het oog verliezen. Een sprekend voorbeeld hiervan is een uitspraak van Rechtbank Breda. De zaak was als volgt.
Een vrouw, dochter van haar overleden vader, had in 2007 een voorlopige en definitieve aanslag successierecht gekregen naar een belaste verkrijging van ruim € 200.000. De aanslagen waren gebaseerd op de door de moeder ingediende aangifte successierecht. De dochter beschikte echter niet over deze aangifte. Zij tekende wel bezwaar aan tegen de aan haar opgelegde aanslagen.
Bij tussenuitspraak van de rechtbank in 2008 verzocht de rechtbank de inspecteur de aangifte over te leggen om de zaak verder te kunnen behandelen. De inspecteur weigerde aan dat verzoek gehoor te geven. Het zou een persoonlijk stuk van de weduwe betreffen en deze had geen toestemming gegeven om de aangifte over te leggen. In het vervolg van de procedure in 2009 merkte de rechtbank op dat de aangifte tot de gedingstukken behoorde, nu de aanslagen waren gebaseerd op de aangifte. De rechtbank verzocht vervolgens de inspecteur om de aangifte alleen aan de rechtbank over te leggen. Ook dit weigerde de inspecteur.
Nu was de maat vol voor de rechtbank. De rechtbank wees op een bepaling uit de Algemene wet bestuursrecht die in deze zaak van toepassing was: als een partij niet voldoet aan de verplichting om te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een (deskundigen)onderzoek, kan de rechtbank daaraan gevolgen verbinden die zij passend acht. De rechtbank merkte op dat in dit geval de aangifte van zo wezenlijk belang was voor de beoordeling van de (voorlopige) aanslag successierecht, dat de weigering van de inspecteur om dat stuk over te leggen ertoe moest leiden dat de aanslagen werden vernietigd. De rechtbank ging daartoe over en veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.