Hof Den Bosch heeft onlangs in een feitelijke procedure beslist dat de eigen bv van een rechtsbijstandsverlener als een derde kon worden beschouwd voor de toekenning van een proceskostenvergoeding. De rechtsbijstandsverlener had de eigen bv ingeschakeld bij het voeren van een fiscale procedure (naheffing parkeerbelasting). Dat deed hij op een strikt formele, maar ook zakelijke wijze. Rechtbank Maastricht had het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Er zou geen sprake zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hof Den Bosch was van oordeel dat geen reden is om civielrechtelijk een dga met zijn bv te vereenzelvigen als partijen zakelijk handelen. Het hof stelde verder vast dat ook aan de andere voorwaarden voor een proceskostenvergoeding was voldaan. Daarop stelde het hof de proceskostenvergoeding vast op € 1.127.
Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of de eigen bv van een directeur-grootaandeelhouder (dga) als een derde kon worden beschouwd voor de toekenning van een proceskostenvergoeding. De procedure betrof een dga (een rechtsbijstandsverlener) die de eigen bv had ingeschakeld bij het voeren van een fiscale procedure (een naheffingsaanslag parkeerbelasting) van de dga zelf. Na bezwaar vernietigde de gemeente de naheffingsaanslag. Daarop verzocht de bv om de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De gemeente wees dat af, omdat geen sprake zou zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Rechtbank Maastricht was het daarmee eens. De bv ging vervolgens in hoger beroep bij Hof Den Bosch en verzocht daarbij ook om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bij de gemeente, de beroepsfase bij de rechtbank en in hoger beroep bij het hof.
Het hof stelde vast dat de dga en de bv zich tegenover elkaar strikt formeel en ook zakelijk hadden opgesteld. De bv zou de dga in privé namelijk proceskosten ter hoogte van de toe te kennen (forfaitaire) proceskostenvergoeding in rekening brengen. Zou de bv geen proceskosten in rekening brengen, dan zou in fiscale zin sprake zijn van een onttrekking en de dga wilde zo’n fiscale winstcorrectie vermijden. Het hof stelde verder vast dat voor de ingediende processtukken het briefpapier van de bv was gebruikt. Inhoudelijk waren de processtukken door een medewerkster van het kantoor opgesteld. Weliswaar had de dga de brieven zelf ondertekend, maar dat was omdat hij als enige tekeningsbevoegd was van het kantoor.
Hof Den Bosch toetste of was voldaan aan de criteria uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding. In dat geval moet onder meer sprake zijn van kosten én van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Wat betreft de kosten was het hof van oordeel dat ook al zou nog niets zijn betaald, dit geen beletsel zou zijn voor een toekenning van een proceskostenvergoeding. Tussen onafhankelijke derden komt het voor dat pas na afloop van de werkzaamheden de finale betaling plaatsvindt. Pas dan staat de omvang vast. Ook is het denkbaar dat onafhankelijke derden niet de werkelijke kosten verrekenen, maar het bedrag van de toegekende vergoeding. Voldoende is dat er kosten zijn die worden verrekend of dat er een kanscontract aanwezig is op basis van nu cure no pay.
Wat betreft de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkte het hof op dat het Besluit het begrip ‘derde’ niet definieert. Het hof stelde vast dat de gemeente en de rechtbank met de vereenzelviging van de dga met de bv voor de vergoeding van de proceskosten waren afgeweken van het civiele recht. Daar was volgens het hof in dit geval onvoldoende aanleiding voor. Partijen hadden namelijk zakelijk gehandeld als waren zij onafhankelijke derden. Dit uitgangspunt is volgens het hof niet anders als die derde (rechtsbijstandsverlener) een bv is, die optreedt door haar dga en ook niet als het een zaak betreft die de dga zelf aangaat. Het hof stelde voorts vast dat het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand het doel en de feitelijke werkzaamheid van de bv waren. Het hof kwam hiermee tot de slotsom dat ook aan de tweede voorwaarde was voldaan en kende de dga daarom een proceskostenvergoeding toe. Het hof stelde deze vast op € 1.127.