De Successiewet bevat een faciliteit voor de bedrijfsopvolging. De faciliteit is van toepassing op via vererving of schenking verkregen ondernemingsvermogen, aanmerkelijkbelangaandelen en daarmee vergelijkbare vermogensbestanddelen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De faciliteit bestaat uit een voorwaardelijke vermindering van het berekende successierecht en schenkingsrecht (= voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde). De verkrijger(s) moet(en) dan de verkregen onderneming ten minste vijf jaar daadwerkelijk voortzetten. Verder bestaat voor de verkrijging van een bepaald deel van het verkregen ondernemingsvermogen een rentedragend uitstel van betaling voor een periode van maximaal tien jaar (= belaste geconserveerde waarde).
In de toekomst zal een voortzettende erfgenaam ook inkomstenbelasting verschuldigd worden over het geërfde ondernemingsvermogen zoals over stille reserves in ondernemingsactiva en goodwill (bijvoorbeeld bij staking van de onderneming). Met deze (latente) belastingschuld mag al bij de erfrechtelijke verkrijging rekening worden gehouden. Hof Amsterdam heeft onlangs beslist dat deze belastingschuld evenredig mag worden toegerekend aan de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde en de belaste geconserveerde waarde.
In de Successiewet bestaat een faciliteit om fiscale belemmeringen bij bedrijfsopvolgingen weg te nemen: de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Deze faciliteit is van toepassing op via vererving of schenking verkregen ondernemingsvermogen of aanmerkelijkbelangaandelen en daarmee vergelijkbare vermogensbestanddelen (hierna: ondernemingsvermogen) en waarbij verkrijger de onderneming ten minste vijf jaar daadwerkelijk voortzet. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit bestaat kort gezegd uit twee delen:
- een voorwaardelijke vermindering van het verschuldigde successierecht of schenkingsrecht tot nihil na vijf jaar voor het verschil tussen de liquidatiewaarde en de lagere going-concernwaarde van het hierboven genoemde ondernemingsvermogen. Gedurende deze vijfjaarsperiode wordt een renteloos uitstel van betaling verleend. Daarnaast bestaat een aanvullende voorwaardelijke vermindering van het verschuldigde successierecht of schenkingsrecht voor 75% (tot 1 januari 2005: 30% en tot 1 januari 2007: 60%) van het resterende ondernemingsvermogen. Ook hier wordt gedurende de vijfjaarsperiode een renteloos uitstel van betaling verleend. Deze twee componenten worden aangeduid als de ‘voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde’. Indien de verkrijger van het ondernemingsvermogen de onderneming ten minste vijf jaar voortzet, wordt de vermindering van het successierecht of schenkingsrecht definitief.
- een rentedragend uitstel van betaling gedurende maximaal tien jaar voor het gedeelte van het ondernemingsvermogen dat resteert nadat de waarde daarvan is verminderd met de onder 1. genoemde voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde. Deze tweede faciliteit staat bekend als de ‘belaste geconserveerde waarde’. Men zij erop bedacht dat de tweede faciliteit dus geen (voorwaardelijke) kwijtschelding is maar een rentedragend uitstel van betaling.
De hierboven genoemde bedrijfsopvolgingsfaciliteit wordt alleen op verzoek verleend. Het verzoek moet bij de aangifte successierecht of schenkingsrecht zijn gedaan maar uiterlijk tot het moment waarop de aanslag onherroepelijk vaststaat.
In de toekomst zal een voortzettende erfgenaam ook inkomstenbelasting verschuldigd worden over het geërfde ondernemingsvermogen zoals over stille reserves in ondernemingsactiva en goodwill (bijvoorbeeld bij staking van de onderneming). Met deze (latente) belastingschuld mag al bij de erfrechtelijke verkrijging rekening worden gehouden. Hof Amsterdam heeft onlangs aangegeven op welke wijze.
In de onderhavige procedure erfde een erfgenaam in 2004 de helft van een aanmerkelijkbelangpakket en had daarbij een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit gedaan. Over de opgelegde conserverende aanslag successierecht waren de erfgenaam en de inspecteur op diverse punten met elkaar oneens. Zo was de erfgenaam van mening dat de toerekening van de latente inkomstenbelasting over de verkregen aanmerkelijkbelangaandelen naar evenredigheid aan de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde en de belaste geconserveerde waarde moest geschieden. De inspecteur was echter van mening dat de latente belastingschuld volledig in mindering zou moeten komen op de voorwaardelijk onbelaste verkrijging. Dit standpunt leidt in feite ertoe dat als een erfgenaam de onderneming ten minste vijf jaar zou voortzetten, deze erfgenaam toch een (deel van de) toekomstig vervallende successierechtschuld zou verliezen aan een daadwerkelijk te betalen inkomstenbelastingschuld.
Het hof maakte uit de wetsgeschiedenis van de (voorganger van de huidige) bedrijfsopvolgingsfaciliteit op dat de wetgever een evenredige toerekening van de belastinglatentie voor ogen had. Vervolgens had de wetgever bij de overbrenging van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit naar de Successiewet daarbij geen systeemwijziging willen aanbrengen. Op dit punt stelde het hof de erfgenaam in het gelijk.
Opmerkingen
De staatssecretaris van Financiën heeft op 28 augustus jongstleden aangegeven dat hij zijn cassatieberoep tegen een uitspraak van Hof Arnhem, in een soortgelijke procedure met eenzelfde uitkomst als de hierboven beschreven zaak bij Hof Amsterdam, heeft ingetrokken. Hij wijst daarbij op de onlangs bij de Tweede Kamer ingediende Nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet. De staatssecretaris heeft voorts aangegeven dat hij de in een beleidsbesluit neergelegde methode van toerekening van de belastinglatentie waarop de inspecteurs zich hadden gebaseerd, zal intrekken. Op (conserverende) aanslagen schenkings- of successierecht die nog niet onherroepelijk vaststaan, kan aldus worden teruggekomen ten aanzien van de toerekening van de belastinglatentie.
Het eerdergenoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet wijzigt op diverse punten de bedrijfsopvolgingsregeling. Daarbij gaat onder meer het vrijgestelde percentage voor erf- of schenkbelasting omhoog van 75% naar 90% van de waarde van het ondernemingsvermogen. Daarnaast wordt de vrijstelling over beleggingsvermogen ook verleend tot een maximum van 5% (was 15%) van de waarde van het ondernemingsvermogen.