Rechtbank Arnhem heeft in een feitelijke procedure beslist dat een bedrijf in 2004 een voorziening mocht vormen voor toekomstige loondoorbetalingen uit een seniorenverlofregeling.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De regeling hield in dat werknemers vanaf 60, 62 en 64 jaar in aanmerking konden komen voor een arbeidstijdverkorting van respectievelijk 20%, 30% en 40% tegen inlevering van de helft van het brutosalaris over de ingeleverde arbeidstijd. De rechtbank toetste of was voldaan aan twee criteria uit het bekende baksteenarrest uit 1998: het oorsprongvereiste en het toerekeningsvereiste. Aan het eerste vereiste was voldaan. De toekomstige loondoorbetalingen vonden namelijk hun oorsprong in de in 2004 bestaande arbeidsverhoudingen. Aan het toerekeningsvereiste was weliswaar niet voldaan, maar dit vereiste is in beginsel alleen van toepassing als loonkosten kunnen worden toegerekend aan verrichte arbeid. De rechtbank was van oordeel dat de seniorenverlofregeling bedrijfseconomisch gelijk was te stellen met een gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband terwijl de verplichting tot gedeeltelijke loondoorbetaling blijft bestaan. In dat geval mag de toerekening worden doorbroken en toch een voorziening worden gevormd.
Een onderneming kan ten laste van de winst over een bepaald jaar een voorziening vormen voor toekomstige uitgaven als daarbij aan drie voorwaarden wordt voldaan. De Hoge Raad heeft deze voorwaarden in 1998 neergelegd in een befaamd arrest: het baksteenarrest.
- De uitgaven moeten hun oorsprong vinden in de feiten en omstandigheden die zich in de periode vóór de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongvereiste).
- De uitgaven moeten aan deze periode zijn toe te rekenen (toerekeningsvereiste).
- Er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich ook daadwerkelijk zullen voordoen (behoorlijke kanscriterium).
Rechtbank Arnhem heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of een bv in 2004 een voorziening mocht vormen in verband met een voor het personeel getroffen vut- en seniorenverlofregeling.
De seniorenverlofregeling hield in dat werknemers vanaf 60, 62 en 64 jaar in aanmerking kunnen komen voor een arbeidstijdverkorting van respectievelijk 20%, 30% en 40% tegen inlevering van de helft van het brutosalaris over de ingeleverde arbeidstijd. Deelname was niet verplicht. Wel hadden alle deelnemers die in aanmerking kwamen voor de seniorenverlofregeling daarvoor geopteerd. Bij onder meer beëindiging van het dienstverband vóór het 60ste jaar kon een werknemer geen rechten ontlenen aan de seniorenverlofregeling.
De inspecteur accepteerde alleen het gedeelte van de voorziening dat zag op de vut-regeling maar weigerde het gedeelte van de voorziening voor de seniorenverlofregeling. Hij stelde dat niet werd voldaan aan het oorsprong- en toerekeningsvereiste uit het baksteenarrest.
De rechtbank stelde voorop dat sinds het baksteenarrest niet meer de eis wordt gesteld dat op de balansdatum een rechtsverhouding bestaat waaruit de verplichting tot het doen van betalingen voortvloeit. De rechtbank ging daarop over tot het toetsen aan het oorsprongvereiste en het toerekeningsvereiste. Aan het eerste vereiste was voldaan. De toekomstige loondoorbetalingen vonden namelijk hun oorsprong in de in 2004 bestaande arbeidsverhoudingen.
Aan het toerekeningsvereiste was weliswaar niet voldaan, maar dit vereiste is in beginsel alleen van toepassing als loonkosten kunnen worden toegerekend aan verrichte arbeid. De rechtbank was van oordeel dat de seniorenverlofregeling bedrijfseconomisch gelijk was te stellen met een gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband terwijl de verplichting tot gedeeltelijke loondoorbetaling blijft bestaan. In dat geval mag de toerekening volgens de rechtbank worden doorbroken en toch een voorziening worden gevormd. De rechtbank stelde daarop de bv in het gelijk.