Op 27 augustus 2004 volgde een persbericht dat met onmiddellijke ingang om 17.00 uur de pc-privéregeling werd ingetrokken. De intrekking verkreeg eind december 2004 juridische basis op grond van een wetswijziging met terugwerkende kracht tot 27 augustus 2004. De Hoge Raad heeft onlangs in twee arresten beslist dat deze handelwijze onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar was. Met het persbericht van 27 augustus 2004 was het voldoende kenbaar dat de wetgever deze regeling wilde afschaffen. De in de maanden oktober, november en december 2004 verstrekte pc-vergoedingen aan twee werknemers volgens de formeel nog geldende pc-privéregeling waren daardoor niet meer onbelast. De betrokken werkgevers hadden in deze procedure terecht loonheffing ingehouden.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Volgens de tot 27 augustus 2004 geldende pc-privéregeling kon een werkgever aan een werknemer tot een bepaald maximumbedrag een belastingvrije vergoeding verstrekken voor de aanschaf van een computer of tot hetzelfde maximumbedrag belastingvrij een computer verstrekken. Op 27 augustus 2004 had de toenmalige staatssecretaris van Financiën een persbericht uitgebracht waarbij de pc-privéregeling om 17.00 uur met onmiddellijke ingang werd ingetrokken. Naderhand werd deze maatregel via het wetsvoorstel Belastingplan 2005 een wettelijke basis gegeven en kreeg de intrekkingsmaatregel terugwerkende kracht.
Over deze plotselinge intrekking is met wisselend succes geprocedeerd. Zo had Rechtbank Breda in zijn uitspraak van 8 februari 2006 de intrekking met terugwerkende kracht afgewezen. De inhouding van loonheffing op de kostenvergoedingen die een werknemer in de maanden november en december 2004 had ontvangen voor de aanschaf van een pc, was naar het oordeel van de rechtbank onterecht. Hof Den Bosch was in hoger beroep echter van mening dat de terugwerkende kracht wel was toegestaan en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Hetzelfde hof was overigens in een andere procedure tot een andere beslissing gekomen. De werknemer uit de eerste procedure voor het hof stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal van de Hoge Raad concludeerde dat dit cassatieberoep gegrond was.
De Hoge Raad heeft onlangs in twee arresten het eindoordeel geveld en in de zaken beslist. De Hoge Raad was van oordeel dat in dit geval intrekking met formeel terugwerkende kracht toch was toegestaan. De Hoge Raad verwees naar rechtspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens. Volgens deze rechtspraak heeft de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsvrijheid. Maatregelen van de wetgever moeten worden geëerbiedigd, tenzij deze van redelijke grond zijn ontbloot. Onder omstandigheden is terugwerkende kracht toegestaan. Er moet sprake zijn van een ‘fair balance’ tussen de betrokken belangen. Tot deze belangen behoort onder meer het respecteren van gerechtvaardigde verwachtingen. Voor het oordeel of sprake is van fair balance’’ speelt naar het oordeel van de Hoge Raad ook een rol om welke redenen de wetswijziging met terugwerkende kracht is ingevoerd.
Met betrekking tot de gerechtvaardigde verwachting merkte de Hoge Raad op dat in oktober 2004 waarop de bestreden inhouding van loonheffing had plaatsgevonden voor betrokkenen al voldoende kenbaar was dat de regering met terugwerkende kracht tot 27 augustus 2004 een wetswijziging met terugwerkende kracht wilde doorvoeren. Het persbericht was op dat punt voldoende duidelijk. Het verschuldigd worden van loonheffing over pc-vergoedingen in de maanden oktober, november en december 2004 was daardoor in voldoende mate voorzien.
Met betrekking tot de reden van de terugwerkende kracht stelde de Hoge Raad vast dat de wetgever vanwege het aankondigingseffect bevreesd was dat in aanloop tot de afschaffing van de pc-privéregeling nog op grote schaal computers zouden worden gekocht om zo nog gebruik te kunnen maken van de vrijstelling onder het oude recht. Zonder terugwerkende kracht zou de maatregel tot een grote budgettaire derving leiden. De Hoge Raad was van oordeel dat dit uitgangspunt van de wetgever niet van redelijke grond was ontbloot. Voor de betrokken werknemers hield dit in dat de werkgevers toch terecht loonheffing op de vergoedingen hadden ingehouden.