Na de Tweede Wereldoorlog werden achttien Duitse oorlogsmisdadigers in Nederland ter dood veroordeeld. Uiteindelijk bleven vier Duitsers in Nederlandse gevangenschap over. Drie van hen werden bekend als ‘de drie van Breda’. Waarom riep juist hun eventuele vrijlating zo’n sterke maatschappelijke weerstand op? Promovendus Hinke Piersma geeft in haar proefschrift antwoord op deze vraag. Piersma promoveert op 31 maart aan de Universiteit Amsterdam. NWO heeft middels een Vervangingssubsidie financieel bijgedragen aan dit onderzoek.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Nederland heeft na 1945 heel wat affaires gekend die hun oorsprong vonden in de Tweede Wereldoorlog. Zelden is er echter een kwestie geweest die de gemoederen zo beheerste en Nederland zo diep raakte als het debat over ‘de drie van Breda’. Vanaf hun berechting eind jaren veertig tot de vrijlating van de laatste twee in 1989 stonden zij in de publieke belangstelling.
Piersma’s onderzoek naar ‘de drie van Breda’, die tot 1966 feitelijk met zijn vieren en vanaf 1979 met zijn tweeën waren, gaat over de wisselwerking tussen politieke besluitvorming en maatschappelijk debat, over daders en slachtoffers en over een verleden dat niet voorbijging. Daarbij werd de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ nieuw leven ingeblazen.
Piersma toonde in haar onderzoek aan dat de discussie over ‘de drie van Breda’ in toenemende mate ging over integriteit. De argumenten van tegenstanders van vrijlating werden gesteund door het nationale besef dat de Nederlandse bevolking in de Tweede Wereldoorlog tekort was geschoten in de bescherming van de joodse landgenoten. Voorstanders van vrijlating werden hierdoor steeds minder begrepen en ministers van Justitie deinsden ervoor terug hun bevoegdheid tot gratieverlening te gebruiken. Of zoals één van hen het achteraf uitdrukte: ‘Zelfstandig handelen zou in deze kwestie politieke zelfmoord zijn geweest’.
Achttien, negen, drie
Na de Tweede Wereldoorlog werden achttien Duitse oorlogsmisdadigers in Nederland ter dood veroordeeld. Vier werden bij verstek veroordeeld en bleven ongrijpbaar, vijfmaal werd de doodstraf daadwerkelijk voltrokken. Bij de negen overigen zette men de doodstraf om in levenslang, en in 1959/1960 werden vijf van hen vrijgelaten. Over de overgebleven vier personen nam men in die jaren geen gratiebesluit. Dat waren Willi Paul Franz Lages, Ferdinand Hugo aus der Fünten, Franz Fischer en Joseph Johann Kotälla. Lages’ straf werd in 1966 onderbroken omdat hij ernstig ziek was. De overige drie werden bekend als ‘De drie van Breda’.