De Hoge Raad heeft op 16 oktober 2009 twee uitspraken gedaan waarin de termijnen voor het terugvragen van te veel betaalde btw centraal stonden. Het ging in deze zaken over gevallen waarin btw is betaald over prestaties waarvoor de vergoeding niet is ontvangen en ook niet zal worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de regels voor het bepalen van het tijdvak waarin dit verzoek moet worden gedaan, aanzienlijk versoepeld.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft op 16 oktober 2009 twee uitspraken gedaan waarin de termijnen voor het terugvragen van te veel betaalde btw centraal stonden. Deze arresten zijn van groot belang voor ondernemers die voor hun prestaties een factuur met btw hebben uitgereikt en deze btw aan de belastingdienst hebben afgedragen maar waarbij de factuur onbetaald is gebleven. Zij kunnen deze btw terugkrijgen indien en voor zover de gefactureerde vergoeding niet is ontvangen en ook niet zal worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de regels voor het bepalen van het tijdvak waarin dit verzoek moet worden gedaan, aanzienlijk versoepeld. Hierna wordt nader ingegaan op de arresten.
Achtergrond
Het ging in beide zaken om de termijnen voor het terugvragen van te veel betaalde btw indien btw is betaald over prestaties waarvoor de vergoeding niet is ontvangen en ook niet zal worden ontvangen. Tot nu toe moesten ondernemers er zeer goed op toezien dat dergelijke verzoeken in het juiste tijdvak werden ingediend. De belastingdienst hanteerde daarbij strenge regels. Een verzoek moest (per brief) worden ingediend bij de aangifte over het tijdvak waarin redelijkerwijs moest worden aangenomen dat de schuldenaar (afnemer) niet zou betalen. Voor het bepalen van dit tijdstip werd veelal aangesloten bij de datum van surseance of faillietverklaring van de afnemer, tenzij op een eerder moment moest worden aangenomen dat niet zou worden betaald (bijvoorbeeld op grond van correspondentie met de afnemer).
Versoepeling
De Hoge Raad heeft in een van de twee arresten bepaald dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de ondernemer enige beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voldoening door de afnemer achterwege zal blijven. Volgens de Hoge Raad moet het teruggaafverzoek in elk geval worden ingediend bij de aangifte over het eerste tijdvak waarin betaling van de vergoeding in rechte niet meer kan worden gevorderd. Dit is volgens de Hoge Raad bij een faillissement het moment waarop het faillissement eindigt door bijvoorbeeld een slotbetaling aan concurrente crediteuren.
De Hoge Raad kende in de tweede zaak teruggaaf toe op grond van een verzoek dat is ingediend bij de aangifte over het tijdvak waarin de ondernemer op de hoogte werd gesteld van het einde van het faillissement van de afnemer vanwege gebrek aan baten (en dat was een aantal maanden later dan het einde van het faillissement). In dit arrest is het tijdstip van indienen van het teruggaafverzoek echter niet expliciet beoordeeld. Het lijkt echter redelijk om de datum van bekend worden met het einde van een faillissement aan te merken als het laatste moment waarop ‘redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de schuldenaar niet zal betalen’.
Belang voor de praktijk
Voor de praktijk betekenen deze arresten een aanzienlijke versoepeling van de procedure voor het terugvragen van betaalde btw op vergoedingen die niet (meer) zullen worden ontvangen. Het lijkt erop dat dergelijke verzoeken tijdig zijn ingediend, en daarmee door de belastingdienst in behandeling moeten worden genomen, indien zij in de periode zijn ingediend die begint met het moment waarop een ondernemer redelijkerwijs moet aannemen dat zijn vordering niet meer zal worden betaald, en die eindigt met het eindigen van het faillissement van de afnemer of zelfs met het bekend worden bij de ondernemer daarvan.