Minister Donner heeft vandaag de Commissie Advocatuur ingesteld die voor het einde van het jaar met een advies moet komen over de rol en positie van de advocaat in het Nederlandse rechtsbestel. De commissie buigt zich over de vraag welke positie de advocatuur in het maatschappelijke bestel en de inrichting van het rechtsbestel behoort in te nemen en moet daarbij voorstellen te doen voor een daarbij passende bestuurlijke en organisatorische structuur. Daarbij komen ook vragen als de inrichting van het klacht- en tuchtrecht en de kwaliteit en integriteit van de advocatuur aan de orde. Ook adviseert de commissie over honoreringsmethoden in relatie tot een goede beroepsuitoefening.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Voorzitter van de Commissie Advocatuur is de heer mr. P.C.E. van Wijmen, staatsraad in buitengewone dienst. De overige leden zijn: prof. dr. R.J. Van den Bergh, hoogleraar rechtseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, mw. mr. A. Gerritsen-Bosselaar, advocaat te Utrecht; prof. mr. S.C.J.J. Kortmann, hoogleraar burgerlijk recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, mw. mr. J.C. Kranenburg, vice-president van het gerechtshof Den Bosch, mr. J.D. Loorbach, advocaat te Rotterdam, prof. mr. M. A. Loth, hoogleraar inleiding rechtswetenschappen en rechtstheorie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en mr. E.A. Maan, president van de rechtbank Zwolle/Lelystad. De instelling van de commissie is een gevolg van een motie van het PvdA-kamerlid De Vries. Hij vroeg destijds in het debat over het WRR-rapport ‘De toekomst van de nationale rechtsstaat’ onderzoek te doen naar de rol en positie van de advocatuur.
De advocatuur is de laatste vijftien jaar ingrijpend veranderd. Het aantal advocaten is met circa 60% toegenomen en de praktijkuitoefening is niet alleen geprofessionaliseerd, maar ook vergaand gespecialiseerd. Meer dan vroeger is de advocatuur teamwerk geworden, waarbij op grote kantoren in zogenoemde praktijkgroepen wordt gewerkt. Bovendien zijn er advocaten die de praktijk uitoefenen in dienstverband. Daarnaast zijn samenwerkingsverbanden met deskundigen op andere vakgebieden geïntensiveerd en is sprake van schaalvergroting en internationalisering. Al deze ontwikkelingen dragen eraan bij dat de tijd rijp is voor een nadere beschouwing van de positie van de advocaat.
Verder rijst de vraag of de huidige (50 jaar oude) organisatievorm van de beroepsgroep nog adequaat is en past bij de huidige praktijk. Immers, de advocatuur is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een omvangrijke beroepsgroep (momenteel meer dan 13.000 leden) met een veelheid aan specialisaties met eigen organisatievormen als verenigingen en praktijkgroepen. Tussen de zogenaamde éénpitter – de zelfstandige advocaat- en de overnamespecialist bestaat weinig overeenstemming meer, anders dan dat beiden advocaat zijn. Belangen liggen steeds minder gelijk en de afgrenzing van de beroepsgroep ten opzichte van andere (juridische) dienstverleners is minder scherp. De huidige bestuursstructuur en organisatie van de advocatuur vragen dan ook de aandacht.
Toespraak van de minister van Justitie ter gelegenheid van de
installatie van de Commissie Advocatuur op 4 mei 2005
- Dames en heren,
- “De vader van mijnheer Snoek had een winkel van petten en
kousen en broeken en dassen, maar aan dien winkel vond hij
heelemaal geen aardigheid. Veel liever had hij, dat de menschen
van dat stadje of de boeren uit den omtrek bij hem kwamen om
raad of om ze de wetten uit te leggen, want daarin was hij
knapper dan de knapste advocaat uit de heele buurt.”
Deze woorden komen uit “Het huisje aan de sloot” van Carry van
Bruggen uit 1921. Dat waren nog eens tijden. Toen kon een
middenstander “de wetten” nog begrijpen, en zelfs aan anderen
uitleggen.
Die “knapste advocaat uit de heele buurt” zal wel het ouderwetse type
plattelandsadvocaat geweest zijn. Een eenpitter, een generalist die
weinig tijd hoefde te steken in bijscholing. Hoewel hij niet voorkomt
in het rijtje van Jan Greshoff – de dominee, de dokter, de notaris – zal
hij ongetwijfeld een van de notabelen zijn geweest. Ze zijn er nog, dat
type advocaten, maar de balie waarvan hij deel uit maakt is ingrijpend
veranderd. En dat brengt me bij de vraag die u voorgelegd wordt: wat
is de positie die de advocatuur in het huidige maatschappelijke bestel
en het rechtsbestel hoort in te nemen?
Geen gemakkelijke vraag, ook al omdat de meningen over advocaten
nogal uiteenlopen. Zo hoor je dat het onvermoeibare strijders zijn voor
een rechtvaardige zaak, maar ook figuren die vreedzaam scheidende
echtelieden opjutten tot kemphanen in jarenlange procedures. Ze
springen enerzijds onbaatzuchtig in de bres voor onschuldigen terwijl
ze anderzijds voor grof geld de grootste schurken vrijpleiten. Kortom,
het beeld van de advocaat is zwart als de toga en wit als de bef.
Dat beeld is begrijpelijk. De advocaat beweegt zich immers op het
snijvlak van verplichtingen tegenover de objectieve rechtsorde en zijn
niet minder dringende plichten tegenover zijn cliënt en diens
subjectieve belangen.
Vanzelfsprekend behoort de advocaat als rechtsbijstandverlener
bedreigde personen en belangen te verdedigen. Goede rechtsbijstand
is van groot belang voor het functioneren van de rechtsstaat. Die rol is
onomstreden. Maar het gaat erom hoe de advocaat de verdediging
voert, hoe ver hij daarin gaat. Mag hij een cliënt adviseren in beroep te
gaan louter om de procesgang te frustreren? Wat moet hij een
onderneming adviseren als een kantoorgenoot-belastingadviseur een
gewaagde constructie heeft opgezet, waar fiscaal een luchtje aan zit?
Die constructie a tort et à travers verdedigen of schikken omdat hij
weet dat ze uiteindelijk juridisch niet houdbaar is?
Ik meen dat deze vragen voortkomen uit de meer fundamentele vraag:
hoe zit het met de advocaat als vrije ondernemer? En – daaraan
gekoppeld – hoe gaat hij om met eventueel tegenstrijdige impulsen in
de beroepsreglementering? Voldoet de huidige constellatie van de
advocatuur nog wel aan de eisen van de samenleving en het
rechtsbestel?
Het antwoord op die vraag is bepalend voor de rol van de advocaat in
de rechtsbedeling, en daarmee voor ons rechtsbestel zelf. De wet moet
een goede rechtspleging waarborgen en zij positioneert de advocaat
als dienaar van het algemeen belang met dienovereenkomstige rechten
en plichten. Dat was een halve eeuw zo vanzelfsprekend dat je dat niet
eens expliciet in de Advocatenwet terugvindt. De
geheimhoudingsplicht bijvoorbeeld, of het verschoningsrecht, of het
monopolie van de verplichte rechtsbijstand, in die tijd was dat
allemaal geen punt van discussie.
Dat is inmiddels wel anders. De Nederlandse Mededingingsautoriteit
(NMa) bijvoorbeeld beschouwt de Orde van Advocaten als een
ondernemersvereniging. En rechtsbijstand aan minder
draagkrachtigen – destijds geen punt want noblesse oblige– is nu
bepaald geen automatisme meer.
Het draait vandaag de dag steeds meer om efficiëncy en
winstmaximalisatie. Het officium nobile is in een paar decennia
veranderd van een “roeping” in een job met vooruitzichten. Kortom,
de advocatuur lijkt langzamerhand wel een normale bedrijfstak.
De oud-hoogleraar advocatuur prof. Quant verweet de balie nog niet
zo lang geleden dat discussies over wezenlijke aspecten van het
advocatenberoep – zoals hoe om te gaan met tegenstrijdige belangen
of no cure no pay – tegenwoordig vooral over geld gaan. Of dit verwijt
gegrond is, kan ik niet beoordelen; dat velen het gegrond achten, lijkt
mij – zeker in het licht van de motie Klaas de Vries – waarschijnlijk.
Waar het mij om gaat is dit. Een advocatuur, die steeds meer onder
druk staat van economische eisen en wetmatigheden (vrije
marktwerking) loop grote risico’s dat fundamentele waarden van de
beroepsuitoefening in de knel komen. Cees Schuyt heeft de
rechtsbedeling wel eens vergeleken met een automaat. Als die het na
het inwerpen van de munten niet doet, zal de burger de eerste keer nog
denken: “volgende keer beter”. Maar wat doet de burger als de
automaat stelselmatig weigert ….?
Zover mag het niet komen. Dan zou ik voor verdere wettelijke
bescherming van het beroep kiezen, want de advocatuur mag haar
geloofwaardigheid als onafhankelijk pleitbezorger voor de burger niet
verliezen. Dat zou het vertrouwen van de burger in de rechtsbedeling
ondermijnen.
Dan is er nog de kwestie van de uitbreiding van activiteiten. Vooral
grote kantoren zijn juridische actief tot ver buiten de gebruikelijke
rechtsbijstandverlening in processituaties. En zonder daar veel
woorden aan vuil te maken worden inmiddels de vooral daarvoor
bedoelde en toegekende status en privileges ook toepasselijk
geacht op andere activiteiten. Het lijkt erop dat de traditionele vlag van de
advocatuur steeds vaker een lading beschermt waarvoor zij niet lijkt te
zijn bestemd. Waarom privileges voor advocaten rond werk dat ook
niet-advocaten – zonder privileges – net zo deskundig verrichten?
Daarom zou ik u willen vragen te kijken naar de bijzondere status van
de advocaat: waarop heeft die wel betrekking en waarop niét. Wellicht
moet u daarvoor ook andere belanghebbenden – zoals
rechtsbijstandverzekeraars – raadplegen.
Momenteel maakt het ook nauwelijks uit hoe de advocatenpraktijk
wordt gevoerd. Een advocaat hoeft niet jaarlijks een minimum aantal
zaken te behandelen; er is – in tegenstelling tot veel andere
gereglementeerde beroepen – geen verplicht aantal vlieguren. Als je
eenmaal toegelaten bent tot de balie, kun je je titel en je privileges als
adviseur “in de markt zetten” zoals dat heet. De vraag is of bijzondere
privileges van de advocaat niet gekoppeld moeten worden aan de
praktijkuitoefening.
Ten slotte de kwestie van de kwaliteit. Er zijn advocaten waarvan
rechters zeggen dat ze eigenlijk niet in de zittingszaal horen. Uiteraard
hoor je mensen over elk beroep wel eens klagen maar het lijkt me toch
voor u een relevante vraag of de balie niet kritischer moet zijn op het
kwaliteitsniveau van individuele advocaten. Een rechter zou geen
zaken voorgelegd moeten krijgen die niet op zijn bordje thuishoren.
En de balie zou zich dit soort kwaliteitsbewaking aan moeten trekken,
als natuurlijke tegenhanger van het procesmonopolie.
Dames en heren,
Zoals gezegd, het beeld van de advocatuur is niet eenduidig. Het is
niet altijd positief maar daar staan andere zaken tegenover. Het is een
beroep dat verbeeldingskracht en strijdlust vereist. Advocaten moeten
soms het onverdedigbare verdedigen, en beuken op het harnas van wet
en jurisprudentie om de hulpbehoevende tot zijn recht te laten komen.
De cliënt mag ervan uitgaan dat zijn advocaat alles voor hem doet,
probeert door dichte deuren te gaan en de zon zo nodig ‘s nachts te
laten schijnen. Dat is niet de gemakkelijkste taak. De uwe is dat ook
niet. Ik wens u wijsheid en vindingrijkheid toe.