De Hoge Raad heeft een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend, omdat de inspecteur een te hoge aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had vastgesteld vanwege een verzuim in zijn onderzoeksplicht. In de onderhavige procedure stond het vast dat de aangifte foutief was ingediend. Een man had in zijn eigen aangifte over 2004 namelijk niet alleen de AOW-uitkering van hemzelf maar ook die van zijn echtgenote opgenomen.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De aanslag was conform de aangifte, omdat de aanslag op geautomatiseerde wijze was afgedaan zonder dat rekening was gehouden met de juiste uitkeringsgegevens waar de inspecteur ten tijde van het vaststellen van de aanslag wel over beschikte. Na bezwaar van de man verminderde de inspecteur de aanslag conform een nieuw ingediende en correcte aangifte, maar wees een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase af. Dit bleek dus ten onrechte vanwege het verzuim van de inspecteur in zijn onderzoeksplicht.
Als u een procedure geheel of gedeeltelijk wint, dan kan de rechter u een proceskostenvergoeding toekennen. Hetzelfde geldt als u het beroep intrekt, omdat geheel of gedeeltelijk aan uw beroepschrift is tegemoet gekomen. Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, geldt als voorwaarde dat het verzoek om proceskostenvergoeding al vóór de uitspraak op bezwaar moet zijn gedaan en dat het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan (inspecteur) te wijten onrechtmatigheid. De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of óók sprake was van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als de te hoge aanslag mede het gevolg is van een onjuiste aangifte. De zaak was als volgt.
Een man deed aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2004. In zijn aangifte nam hij ook de door zijn vrouw ontvangen AOW-uitkering op. De inspecteur legde de aanslag op conform de aangifte. De aanslag was namelijk op geautomatiseerde wijze afgedaan zonder dat rekening was gehouden met de juiste uitkeringsgegevens waar de inspecteur ten tijde van het vaststellen van de aanslag wel over beschikte. Na bezwaar van de man verminderde de inspecteur de aanslag conform een nieuw ingediende en correcte aangifte, maar wees het verzoek om een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase af. Zou de aanslag ‘handmatig’ zijn vastgesteld, dan zou het de inspecteur na raadpleging van de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank duidelijk zijn geworden dat de man ook de inkomensgegevens van zijn echtgenote in zijn aangifte had opgenomen. Hof Den Haag had het hoger beroep van de man gegrond verklaard en kende hem een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toe. De staatssecretaris van Financiën stelde daarop beroep in cassatie in.
De Hoge Raad stelde voorop dat bij aanslagbelastingen (zoals de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting) de aangifte een belangrijk hulpmiddel is bij de aanslagregeling. In verband hiermee behoort de inspecteur met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en de daarin voorkomende gegevens te vergelijken met informatie als de onderhavige die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht van de inspecteur vloeit ook voort uit de wettelijke eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten. Echter, ingeval de inspecteur deze normale zorgvuldigheid niet in acht neemt en als gevolg daarvan een te hoge aanslag oplegt, is sprake van een aan die inspecteur te wijten onrechtmatigheid volgens de Algemene wet bestuursrecht. Dat geldt ook als de aangifte onjuist is en het opleggen van de te hoge aanslag daarom mede het gevolg is van de handelwijze van de belastingplichtige zelf. Het hof had vastgesteld dat dit laatste zich had voorgedaan. De Hoge Raad was van oordeel dat de uitspraak van het hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en voor het overige was verweven met waarderingen van feitelijke aard. In zodanig geval staat geen beroep in cassatie open.