De inspecteur mag bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel in een bepaalde situatie geen heffingsrente in rekening brengen. Dit is het geval als de navordering uitsluitend is te wijten aan een vergissing van de belastingdienst dat het nagevorderde bedrag niet meteen bij het vaststellen van de gewone belastingaanslag is geheven.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft onlangs in deze zin beslist. De Hoge Raad gaf daarbij verder aan dat het niet van belang is dat in de bezwaarfase geen afzonderlijk bezwaar is gemaakt tegen de beschikking heffingsrente. Het bezwaar tegen de belastingaanslag moet namelijk ook worden opgevat als een bezwaar tegen de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde heffingsrente. De Hoge Raad verwees hiervoor naar zijn arrest van 27 november 2009 waarbij de Hoge Raad voor het eerst tot dit oordeel was gekomen.
De Hoge Raad heeft onlangs arrest gewezen over de vraag of bij het vaststellen van een navorderingsaanslag heffingsrente in rekening mag worden gebracht als het verschuldigd worden van heffingsrente is te wijten aan de belastingdienst.
De procedure betrof een man die over het jaar 2003 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen had ontvangen. Anders dan in de gewone aanslag bevatte de navorderingsaanslag enerzijds geen aftrekpost meer ter voorkoming van dubbele belasting tot een bedrag van € 143.333, maar anderzijds wel een aftrekpost voor buitenlandse bronheffing van € 28.204. Bij navordering werd daarnaast € 10.222 aan heffingsrente in rekening gebracht. De verklaring van deze afwijkingen lag in een verkeerde beoordeling van de feiten bij het vaststellen van de gewone belastingaanslag.
Hof Den Haag en de Hoge Raad waren van oordeel dat het verschil in het te betalen bedrag tussen de door de adviseur berekende verschuldigde inkomstenbelasting en de door de inspecteur vastgestelde gewone belastingaanslag dermate groot was (ruim € 100.000) dat de man onmiddellijk moet hebben begrepen dat de inspecteur bij het vaststellen van de belastingaanslag een vergissing had begaan. De misslag was daardoor een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing dat navordering rechtvaardigt. Het cassatieberoep van de man tegen de in de belastingaanslag berekende verschuldigde belasting was daarom ongegrond.
Wat betreft de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte heffingsrente lopen de oordelen van Hof Den Haag en de Hoge Raad uiteen. Het hof had als oordeel gegeven dat het beroep van de man tegen de in rekening gebrachte heffingsrente niet ontvankelijk is, als in de bezwaarfase geen afzonderlijk bezwaar is gemaakt tegen de beschikking heffingsrente. De uitspraak van het hof dateert van 13 oktober 2009. Enige weken daarna, op 27 november 2009 wees de Hoge Raad een nieuw arrest op dit punt waarbij de Hoge Raad op basis van nieuwe overwegingen tot een ander oordeel is gekomen. De Hoge Raad was in dat arrest ‘omgegaan’. Het hof had met de nieuwe lijn van de Hoge Raad uiteraard nog geen rekening kunnen houden.
Wat betreft de in rekening te brengen heffingsrente is de nieuwe lijn van de Hoge Raad als volgt. De inspecteur mag bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel geen heffingsrente in rekening brengen als de navordering uitsluitend is te wijten aan een vergissing van de belastingdienst dat het nagevorderde bedrag niet meteen bij het vaststellen van de gewone belastingaanslag is geheven. Daarbij is het niet van belang dat in de bezwaarfase geen afzonderlijk bezwaar is gemaakt tegen de heffingsrente. Het bezwaar tegen de belastingaanslag moet namelijk ook worden opgevat als een bezwaar tegen de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde heffingsrente. De Hoge Raad verwees hiervoor naar zijn eerdergenoemde arrest van 27 november 2009. De Hoge Raad vernietigde daarop de uitspraak van het hof en de beschikking heffingsrente.