De Hoge Raad laat in het midden of de verzekeringsplicht voor verkeersrisico’s, zoals die voor werkgevers is aangenomen in de arresten van 1 februari 2008 (NJ 2009/330 en 331), ook geldt voor inlenende werkgevers ten opzichte van door hen ingeleende werknemers.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Samenvatting
Een ingeleende werknemer reed dagelijks met collega’s in een door de inlener ter beschikking gesteld busje van de vestiging van het bedrijf naar de werkplek en terug. Het busje werd bij toerbeurt door de verschillende collega’s bestuurd. Na een lange werkdag sloeg het busje op de terugweg over de kop terwijl het werd bestuurd door de ingeleende werknemer. Alle vier inzittenden raakten gewond, maar alleen de schade van de bestuurder is niet gedekt door de WAM-verzekering.
De werknemer heeft daarop zijn formele werkgever aangesproken. In een arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2001 (NJ2001/253) werd geoordeeld dat de formele werkgever aansprakelijk was voor de schade. De werknemer sprak naast de formele werkgever ook de inlener aan (in de onderhavige procedure). Die vordering is vervolgens gecedeerd aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van de formele werkgever, die de procedure heeft voortgezet.
Het hof oordeelde in deze procedure dat ook de inlener aansprakelijk was, en wel op grond van art. 6:162 BW. De inlener had namelijk van de werknemer verlangd dat hij (i) na een drukke dag, waarbij (ii) meer uren waren gewerkt dan maximaal toegestaan (iii) in het busje door het drukke verkeer met alle risico’s van dien naar het bedrijf zou rijden. De inlener was daardoor tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht, temeer (iv) zij had nagelaten een deugdelijke verzekering af te sluiten voor de bestuurder.
In cassatie klaagt de inlener dat de verzekeringsplicht die het hof zou hebben aangenomen uit haar aard voortvloeit uit art. 7:611 BW (het goed werkgeverschap), maar dat die norm niet geldt tussen een inlener en een uitzendkracht nu tussen hen geen arbeidsovereenkomst bestaat.
De Hoge Raad oordeelt dat die klacht feitelijke grondslag mist, aangezien het hof niet heeft miskend dat er geen arbeidsovereenkomst bestond. Voorts stelt de Hoge Raad vast dat het hof de aansprakelijkheid van de inlener niet heeft gebaseerd op art. 7:611 BW maar op art. 6:162 BW, terwijl tegen dát oordeel geen cassatieklacht is gericht.
In perspectief
Als een werknemer voor zijn werk zich in het verkeer moet begeven loopt hij daarbij risico’s. De werkgever heeft op die risico’s, die zich buiten de werkplek voordoen, nauwelijks invloed. Hierdoor wordt voor deze verkeersongevallen niet snel art. 7:658 BW (zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving) als aansprakelijkheidsgrondslag aangenomen.
In de arresten van 1 februari 2008 heeft de Hoge Raad op grond van het goed werkgeverschap van art. 7:611 BW een algemene verzekeringsplicht van werkgevers aangenomen voor schade die voortkomt uit arbeidsgerelateerde verkeersongevallen. Zonder kritiek is dat niet gebleven. Zo heeft Advocaat-Generaal Spier in zijn conclusie bij HR 20 februari 2009, NJ 2009, 335 zich gekeerd tegen het al te gemakkelijk uitbreiden van werkgeversaansprakelijkheid. Ook in de conclusie voor dit arrest spreekt Spier van ‘een mijnenveld’ dat met ‘grote voorzichtigheid’ moet worden betreden.
In deze zaak komt dus de vraag aan de orde of de aansprakelijkheid van de werkgever voor het niet afsluiten van een verzekering moet worden uitgebreid naar inlenende werkgevers. Of liever: die vraag hád aan de orde kunnen komen. De Hoge Raad volgt het advies van A-G Spier op om ‘niet onnodig op deze heikele problematiek in te gaan’ en verwerpt het enige besproken cassatiemiddel door vast te stellen dat het feitelijke grondslag mist.
Hoewel in deze zaak de inlener (mede)aansprakelijk is, zou het dus voorbarig zijn om aan te nemen dat nu óók voor de inlener in het algemeen een verzekeringsplicht geldt. Daarbij moet worden bedacht dat het hof de aansprakelijkheid niet uitsluitend op het ontbreken van de verzekering grondde, maar op een samenstel van factoren, waarvan het ontbreken van een verzekering er slechts één was.