Aandeelhouders van een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid hebben (op gezette tijden) recht op informatie van het bestuur en de raad van commissarissen (RvC)(1) van de vennootschap over de gang van zaken binnen de vennootschap, zoals de activiteiten van de vennootschap en het resultaat en de financiële positie daarvan. Dit recht op inlichtingen is in de wet neergelegd in artikel 2:107/217 lid 2 BW. Dit artikel bepaalt dat het bestuur en de RvC de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) alle verlangde inlichtingen verschaft, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet (2). De Hoge Raad heeft op 9 juli 2010 zijn beschikking(3) gewezen in de enquêteprocedure inzake ASMI en heeft zich hierin onder meer uitgelaten over het recht van de individuele aandeelhouder op informatie ex artikel 2:107 lid 2 BW.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
Beschikking Hoge Raad
De beschikking van de Hoge Raad inzake ASMI betreft een enquêteprocedure. Heersende leer is dat het onvoldoende verschaffen van inlichtingen door het bestuur en de RvC aan de AvA ertoe kan leiden dat in een enquêteprocedure wordt geoordeeld dat zulks een gegronde reden is om aan een juist beleid van de vennootschap te twijfelen(4). Aanleiding voor de beschikking van de Hoge Raad was een door een aantal activistische aandeelhouders, kortheidshalve aangeduid als Hermes c.s., ingediend enquêteverzoek. Aan dit verzoek hebben Hermes c.s. mede ten grondslag gelegd dat sprake is van onvolledige informatievoorziening aan externe aandeelhouders (anderen dan de initiële oprichter van ASMI, de heer Del Prado Sr.).
De Ondernemingskamer geeft in rov. 3.16 van haar eindbeschikking van 5 augustus 2009(5) weer dat:
“ter zake van diverse – voor het beleid en de gang van zaken van (de onderneming van) ASMI – essentiële onderwerpen en kwesties onduidelijkheden zijn blijven bestaan en legitieme vragen van Hermes c.s. onbeantwoord zijn gebleven. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer gaat het hier om informatie waarop een aandeelhouder als zodanig recht heeft en moeten Hermes c.s. worden geacht ook belang bij het verkrijgen van die informatie te hebben. (…)”
De bedoelde informatie betrof onder meer de gang van zaken bij de aanwijzing van de nieuwe CEO, de gang van zaken rondom de uitoefening van de optie tot verkrijging van aandelen door de Stichting Continuïteit en de gang van zaken rondom het (onverwachte) aftreden van een commissaris en het terugtreden van de CFO.
In cassatie betoogt de Stichting Continuiteit onder meer dat er geen informatieplicht jegens een bepaalde groep aandeelhouders, maar alleen jegens de AvA. is Dientengevolge bestaat dus geen informatie waarop de aandeelhouder als zodanig recht heeft. De Hoge Raad geeft daarop in rov. 4.6 het volgende weer:
“Het bestuur en de RvC zijn gehouden aan de AvA, behoudens zwaarwichtige redenen, alle verlangde inlichtingen te verschaffen (art. 2:107 lid 2 BW). Iedere aandeelhouder heeft voorts ter vergadering zelfstandig het recht vragen te stellen – ongeacht of deze betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en de vennootschap dient die vragen te beantwoorden (art. 9 lid 1 en 2 EG-Richtlijn nr. 2007/36 van 11 juli 2007 PbEU 2007, L 184/17). Daarbuiten hebben de aandeelhouders geen recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. Het recht op nadere inlichtingen is een recht van de AvA als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op de vennootschappelijke rekening en verantwoording.”
De Hoge Raad volgt hiermee in essentie de conclusie van A-G Timmerman.
Ontleding beschikking Hoge Raad
Individuele aandeelhouder?
Onder verwijzing naar de Richtlijn Aandeelhoudersrechten bij beursgenoteerde vennootschappen waarin is opgenomen dat iedere aandeelhouder het recht heeft vragen te stellen (met betrekking tot de agenda) oordeelt de Hoge Raad dat iedere aandeelhouder ter vergadering zelfstandig het recht heeft vragen te stellen. In de literatuur heerste tot onderhavige beschikking van de Hoge Raad discussie over de vraag of individuele aandeelhouders tijdens de AvA een informatierecht hebben of dat dit recht slechts toekwam aan de AvA die daarover een besluit zou moeten nemen. Immers, artikel 2:107/217 lid 2 BW geeft aan dat de informatie wordt verstrekt aan de AvA. Aan deze discussie is thans een eind gemaakt. Wat opvalt is dat de Hoge Raad het informatierecht vrij absoluut formuleert. Dit terwijl in de literatuur algemeen aanvaard is dat de individuele aandeelhouder zich bij het stellen van de vragen dient te gedragen conform de redelijkheid en billijkheid. Hoewel de Hoge Raad dit niet expliciet aangeeft, meen ik dat de toepasselijkheid van artikel 2:8 BW uit de verwijzing van de Hoge Raad naar de Richtlijn Aandeelhoudersrechten valt af te leiden. Artikel 9 lid 2 van deze Richtlijn bepaalt dat het recht om vragen te stellen en de verplichting om deze te beantwoorden onderworpen zijn aan de maatregelen die de lidstaten kunnen nemen of die zij vennootschappen kunnen toestaan te nemen om onder meer de goede orde van de algemene vergadering te waarborgen. De goede orde van de vergadering wordt in Nederland beheerst door artikel 2:8 BW.
Alleen agendapunten?
In de literatuur werd tot de onderhavige beschikking van de Hoge Raad door een aantal schrijvers betoogd dat de gevraagde inlichtingen ex artikel 2:107/217 lid 2 BW betrekking dienden te hebben op het agendapunt dat aan de orde is. Ook de Richtlijn Aandeelhoudersrechten beperkt het recht van de individuele aandeelhouder tot het stellen van vragen met betrekking tot de agendapunten. Andere schrijvers zijn van mening dat deze beperking niet uit de wet volgt. Ook A-G Timmerman is in zijn conclusie van oordeel dat artikel 2: 107 lid 2 BW(6) geen onderscheid maakt tussen onderwerpen die op de agenda staan en andere onderwerpen. Hij pleit ervoor dat de richtlijnconforme interpretatie van artikel 2:107 lid 2 BW wordt uitgestrekt tot onderwerpen daarbuiten. Ook ten aanzien van dit onderwerp volgt de Hoge Raad de conclusie van de A-G. De Hoge Raad heeft thans uitgemaakt dat individuele aandeelhouders zich bij het stellen van vragen niet behoeven te beperken tot de agendapunten van de AvA. Dit laat echter onverlet dat de aandeelhouder zich bij het stellen van vragen dient te gedragen conform de redelijkheid en billijkheid ex artikel 2:8 BW. Graag verwijs ik naar hetgeen ik hierover eerder in deze bijdrage heb opgenomen.
Buiten AvA?
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 9 juli 2010 tot uitdrukking gebracht dat de AvA op grond van artikel 2:107 lid 2 BW het gremium is waarbinnen de verantwoording door het bestuur en de RvC en het verstrekken van informatie dient plaats te vinden. De Hoge Raad zegt wederom in vrij absolute formuleringen aan dat aandeelhouders buiten de AvA geen recht hebben op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie, nu het recht op nadere inlichtingen een recht van de AvA is als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op de vennootschappelijke rekening en verantwoording. Ook A-G Timmerman is tegenstander van een (algemeen) individueel informatierecht van aandeelhouders buiten de AvA. Zijns inziens kan een dergelijk recht ook niet worden ontleend aan artikel 2:8 BW, mede gezien het feit dat individuele verzoeken om informatie buiten de AvA om een ongewenst beslag op de vennootschap kunnen leggen. Een aantal schrijvers is de mening toegedaan dat individuele aandeelhouders buiten de AvA om informatie mogen vragen, maar dat zij op grond van artikel 2:107/217 lid 2 BW de bevoegdheid daartoe enkel tijdens de AvA hebben. Ik kan mij vinden in de mening dat in zijn algemeenheid buiten de AvA geen informatierecht van de individuele aandeelhouders bestaat, gezien het door A-G Timmerman gesignaleerde praktische probleem, maar tevens aangezien dergelijke contacten op gespannen voet kunnen staan met het gelijkheidsbeginsel ex artikel 2:92/201 lid 1 BW(7).
Terughoudendheid is derhalve gepast. Bij beursvennootschappen dient bovendien in het oog te worden gehouden dat er geen koersgevoelige informatie wordt verstrekt aan de betreffende aandeelhouder. Dit neemt niet weg dat de uitzondering de regel bevestigt. In dat kader verwijs ik naar Van Schilfgaarde( en Vletter-van Dort(9) die van mening zijn dat een individuele aandeelhouder wellicht onder omstandigheden op grond van artikel 2:8 BW voor hem van belang zijnde informatie kan verkrijgen buiten de AvA om. Ook de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden(10) oordeelde dat een individuele aandeelhouder onder omstandigheden buiten de AvA om verzoeken kan doen en vragen kan stellen. De Ondernemingskamer oordeelde in haar uitspraak van 17 februari 2009(11) in gelijke zin. Slagter(12) ziet grond voor de volgende uitzondering: Indien een groot-aandeelhouder nadere gegevens van de vennootschap nodig heeft voor de opstelling van de eigen jaarrekening, is de vennootschap verplicht die gegevens te verschaffen, ook buiten de AvA.
Conclusie
De Hoge Raad heeft thans uitgemaakt dat iedere aandeelhouder gerechtigd is tijdens de AvA vragen te stellen aan het bestuur en de RvC. Hij behoeft zich hierbij niet te beperken tot de agendapunten, maar kan ook daarbuiten vragen stellen. Dit neemt niet weg dat de vragenstellende aandeelhouder wel gehouden is zich te gedragen conform de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Daarnaast heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat de vragen dienen te worden gesteld tijdens de AvA en dat de individuele aandeelhouder daarbuiten niet het recht heeft op het verstrekken van door hem verlangde informatie. Hoewel de Hoge Raad dit laatste vrij absoluut formuleert, meen ik dat ook hier de uitzondering de regel zal bevestigen.
(1 )Indien en voor zover ingesteld bij de vennootschap. Voor de leesbaarheid van deze bijdrage ga ik er vanuit dat bij de vennootschap een RvC is ingesteld.
(2) Op het aspect “zwaarwichtig belang” ga ik in deze bijdrage niet in.
(3) HR 9 juli 2010, LJN: BM0976.
(4) Zie onder meer HR 21 februari 2003, NJ 2003, 182 (HBG), HR 10 januari 19990, 466 (Ogem), HR 21 februari 2003, NJ 2003, 181 (VIBA) en HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296 (Zwagerman).
(5) OK 5 augustus 2009, ARO 2009/127.
(6) En daarmee ook artikel 2:217 lid 2 BW.
(7) Pres. Rb. Amsterdam 27 juli 1999, JOR 1999/178 (VEB/Otra).
( P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, Kluwer – Deventer – 2006, p. 194.
(9) H.M. Vletter-van Dort, Gelijke behandeling van beleggers bij informatieverstrekking, Kluwer – Deventer – 2001, p. 67 en 68.
(10) Vzngr. Rb. Leeuwarden, 15 april 2009, JOR 2009/187, m.nt. T.S. Jansen.
(11) OK 17 februari 2009, ARO 2009, 45 (Butôt).
(12) W.J. Slagter, Compendium van het Ondernemingsrecht, p. 308.
mr. drs. Beppie Schoenmaker – Tijsseling, Van Benthem & Keulen N.V.