De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat grote verrijdbare havenkranen onroerend waren voor de heffing van overdrachtsbelasting. De kranen konden uitsluitend over rails over een afstand van maximaal 800 meter over de havenkade bewegen. Hof Den Haag was van oordeel dat -gezien deze omstandigheden en de afmetingen, het gewicht en de foto’s van de kranen- deze naar aard en inrichting waren bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Het hof gaf aan dat de vraag of kranen roerend of onroerend zijn, moet worden beoordeeld naar civielrechtelijke maatstaven. Het hof somde vervolgens een aantal vuistregels op voor de beoordeling. De Hoge Raad was het met het oordeel van het hof eens.
Prijs vergelijk ADSL, kabel, glasvezel aanbieders en bespaar geld door over te stappen!
De Hoge Raad heeft onlangs uitspraak gedaan over de vraag of grote verrijdbare havenkranen onroerend waren voor de heffing van overdrachtsbelasting. De zaak was als volgt.
Een bv oefende een expeditie-, opslag-, cargadoors- en stuwadoorsbedrijf uit in de haven van Rotterdam. De bv had van de gemeente Rotterdam een recht van opstal gekregen op een van de gemeente gehuurd terrein. Een zustermaatschappij van de bv had in 2002 twee containerkranen gekocht en had deze in delen naar het haventerrein van de bv laten overbrengen. Vervolgens verhuurde de zustermaatschappij de kranen aan de bv. De kranen waren bestemd om ter plekke zeeschepen te laden en te lossen. De kranen konden uitsluitend over rails over een afstand van maximaal 800 meter over de havenkade bewegen. In 2004 kocht de bv de kranen van de zustermaatschappij. De bv voldeed weliswaar overdrachtsbelasting over deze verkrijging, maar maakte ook bezwaar tegen de voldane overdrachtsbelasting. Volgens de bv waren de kranen roerend van aard. In die optiek zouden de kranen niet binnen de heffingssfeer van de overdrachtsbelasting vallen. De inspecteur wees het bezwaar echter af en Rechtbank Den Haag was het daarmee eens. De bv ging in hoger beroep bij Hof Den Haag.
Het hof stelde voorop dat voor de beantwoording van de vraag of de havenkranen onroerend zijn, moet worden aangesloten bij de civielrechtelijke criteria daarvoor. Zo geldt voor een gebouw of werk dat dit alleen dan onroerend is, indien het duurzaam met de grond is verenigd. Voor de beoordeling van de vraag of een gebouw of werk duurzaam met de grond is verenigd, hanteerde het hof de volgende vuistregels:
- a. Een gebouw of werk kan duurzaam met de grond zijn verenigd doordat het naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Staat vast dat een gebouw of werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, dan is de technische mogelijkheid om het bouwsel te verplaatsen niet meer van belang.
- b. Voor de beoordeling of een gebouw of een werk is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk is aangebracht voor zover dit naar buiten kenbaar is. De bedoeling van de bouwer om gebouwen of werken al dan niet duurzaam met de grond te verenigen, is slechts relevant indien en voor zover die bedoeling naar buiten kenbaar is uit bijzonderheden in aard en inrichting van die gebouwen of werken.
- c. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven moet naar buiten kenbaar zijn, omdat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar moeten zijn.
- d. De verkeersopvattingen kunnen -anders dan voor de vraag of iets bestanddeel van een zaak is- niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling of een zaak roerend of onroerend is, maar fungeren in bepaalde situaties als bijkomstige beoordelingsmaatstaf.
Hof Den Haag toetste de kranen aan bovengenoemde vuistregels en kwam tot het oordeel dat -gezien de kenmerken van de kranen, hun afmetingen en gewicht en de foto’s van de kranen- de kranen naar aard en inrichting waren bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.
De bv ging daarop in cassatie bij de Hoge Raad maar dat was tevergeefs. De Hoge Raad gaf aan dat het hof de vuistregels kennelijk had ontleend aan een arrest van de Hoge Raad uit 1997. De Hoge Raad was van oordeel dat het hof juist had geoordeeld en geen blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige was de zaak feitelijke aard. Aangezien de Hoge Raad geen feitenrechter is, kan een cassatieberoep waarbij het geschil in wezen speelt om een feitenbeoordeling niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad bevestigde daarop de uitspraak van het hof.
De bv had verder nog beroep gedaan op een wettelijke bepaling die voorziet in een vermindering van de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting in een situatie waarbij eerst de juridische eigendom is verkregen en vervolgens de economische of omgekeerd. In dat geval mag de heffingsgrondslag van de laatste verkrijging (volle waarde van de verkrijging) worden verminderd met de waarde van de eerste verkrijging. Ook dit wees de Hoge Raad af. De bv had in 2002 vanwege haar recht op opstal op het haventerrein vanwege het (civielrechtelijke) recht op natrekking de juridische eigendom gekregen van de havenkranen. De Hoge Raad wees op een specifieke wetsbepaling. Deze bepaalt -kort gezegd- dat natrekking voor de heffing van overdrachtsbelasting niet kwalificeert als een verkrijging tenzij sprake is van bepaalde omstandigheden. Laatstgenoemde omstandigheden hadden zich niet voorgedaan. Daarom was geen sprake van een eerdere verkrijging en dus evenmin van een vermindering van de heffingsgrondslag.